Twee november

Aan leerlingen

Hoor! Daar gillen ze weer hun griezelig lied en scheuren den nevel aan flarden!... Luchtalarm. Wie dacht het uit zulk een krampachtig gehuil als een teeken van gevaar aan te duiden?... 't Is de ware wanhoopskreet van de in stervensnood verkeerende menschheid : het door merg en been dringende geschreeuw van al de stemmen der schuldelooze slachtoffers, de schrille kreet van doodsbeangste moeders, het vreesachtig geween van onschuldige kindertjes, het wanhopig gekreun van weerlooze grijsaards, het rauwe gerochel van gemartelde mannenlichamen... Reeds brommen daverende motoren langs hier, langs daar, onzichtbare monsters op zoek naar een prooi, de rammelende vensterruiten trillen mêe met het rampzalige lijf der menschen.

Muziek!... Geef mij de zedenverzachtende muziek!... Ik stel mijn radio open... Helaas, ook dat helsche tuig is bespookt. Een verre menschenstem wordt gesmoord en onkennelijk gemaakt door een zenuwsloopende modulatie... Ik draai verder : het kalm orgaan van een spreker legt uit dat thans een opname volgt van een gevechtsepisode aan het front. De kort afgebeten zinnen van den nieuwen speaker getuigen van innerlijke onrust en scherpe waakzaamheid, van tijd tot tijd wordt ze afgebroken door den drogen hoest van een ontploffenden granaat; het afgewisseld malen, nu hier, dan daar, van takkelende machiengeweren overstemmen de angstige stem en dat alles wordt begeleid door het schuifelende rennen van de voorbijsnijdende obussen.

Intusschen davert de grond mij onder de voeten in een verre rommeling van ontploffende luchtbommen... Mijn God!... Hier is het nu de weergave van geen opname meer, 't is de droeve werkelijkheid... In een oogwenk tientallen instortende huizen... tientallen bebloede lijken en vaneengerukte ledematen... Na het ondeelbaar oogenblik van angstige stilte die op de uitbarsting volgde: het dierlijk gekreun van de gekwetsten en de stervenden... Zoo beeld ik het me in op ditzelfde oogenblik, aan 't ander uiteinde van de stad.

En de radio naast me zet zijn gruwelijke uitzending voort... Ik wil niet meer van dat alles... Geef mij muziek, zedenverzachtende muziek...

Ik draai verder... Ha, een zang : een machtigen mannenkoorzang met krijgshaftige klanken en gesteund door bazuinschetterende instrumenten, een zegezang... Bommen over... Hoor nu uit de radio het hartverscheurende gefluit van den neerstortenden bom en den adembenemenden bons van het openbarstende helsche tuig... en nu weer dit machtige koor : Bommen over!...

Zedenverzachtende muziek!...

Ontmoedigd draai ik mijn ontvangstapparaat uit. In de verte verdwijnt ook nu het trillende gebrom der overgevlogen vliegtuigen... Mijn oog valt op een dagblad... Ach! neen ook daar niet kijken!... Bekendmaking... Terechtgesteld... Hedennacht over West-Duitschland... In de vroege morgen-uren over Oost-Engeland... Bloedige gevechten in Zuid-Italië... Duizenden ton gekelderd in 't Noorden... Miljoenen menschen hongeren in... Arbeiders, verlaat vrouw en kinderen en gaat geld verdienen in....

Dat is menschenwerk... Dat is het werk van mijn tijdgenooten... Dat is de eeuw van beschaving en licht... Dat is de eeuw van Wetenschap en Kunst... De eeuw der sociale werken en der maatschappelijke wetgeving, waarin de zwakke verdedigd wordt tegen de willekeurige overmacht van den sterke... dat is het "scheppingswerk" waaruit morgen de menschen het nieuwe zullen maken!... Bittere spot der woorden : Scheppen, van niets maken!... zij zeggen scheppen, te niet doen!... Helaas!

Twee november. Ik star den grijzen nevel... Voor mij rijzen lieve gekende gezichten van over een kwart eeuw :... Osselare, en zijn altijddurende moppen... een bloedende holte tusschen twee verdraaide oogen... De Wolf met zijn mooie witte tanden... een in den dood versteven glimlach en op dien eenen wittten voortand een akelige vlieg... Dussart en zijn eeuwige kaartpartijtjes in de loopgraven : een opengereten buik met in het rond verspreide ingewanden... Fred, de mooie lange Fred Piers de Raveschoot... naar Congo, naar Tabora... gesneuveld voor het Vaderland... Een uitgestrekt veld, doorzeefd en doorploegd naast de stekkerige overblijfselen van 't Bosch van Houthulst, en daarop lig ik zelf bemodderd en bebloed... zou het nu ook mijn beurt zijn?... Neen, ik leef!

Twee november... Nu vijf en twintig jaar later. Ik leef... Mijn makker Maurits ook... met één arm, de linker... Robert Feyerick, de moedige, lachende Robert... gesneuveld Salence... gestorven in krijgsgevangenschap... Jozef... verdwenen bij luchtbombardement... Albert... sinds twee jaar in de gevangenis... Jan... in de zoutmijnen, long afgespuwen en teert uit... Hou op!...

Twee november!... Wij moeten toch allen sterven?... Ja, zeker, moeten wij dat. Omringd van onze geliefden die nog een laatst vaarwel toefluitsteren... Met de greep van een warme hand nog in de onze tot op 't laatst... En dan nog juist voelen dat beminde vingeren onze gebroken oogen toesluiten, op ons eigen bed, in ons eigen kamertje, na een volbrachten levenstaak... Maar op twintig, dertig, veertig jaar sterven? Waarom? Waar en hoe?...

Dat weet men alleen in Godes raadsbesluiten.

Maar zij die sterven: daar, op die wijze en daarom, zij sterven voor u. Zij sterven opdat gij morgen zoudt kunnen lachen om den lieven Vrede. Opdat gij zoudt kunnen in de zon wandelen als gij dat wenscht en in de schaduw blijven als het uw verlangen is. Opdat gij morgen het recht zoudt hebben te beschikken over het lichaam, de ziel en het hart dat gij van uw Schepper hebt gekregen. Opdat gij u vrijelijk zoudt kunnen bewegen, vrij van te gelooven of te loochenen, vrij zijn van te beminnen of te haten. Zij sterven opdat gij geen honger meer zoudt lijden, morgen; opdat gij de flarden aan uw lichaam door betere kledingstukken zoudt kunnen vervangen; opdat de koude van den Winter zou kunnen bestreden worden door de brandstof die gij u wilt aanschaffen. Zij sterven opdat gij zoudt kunnen luisteren naar de stemmen die gij verkiest, zoudt kunnen beoordeelen de gedachten die gij wenscht; zoudt kunnen lezen de boeken en de dagbladen van uw keus; zij sterven opdat gij zoudt kunnen arbeiden aan wat gij hebt uitverkoren... zij sterven voor uw Vrijheid.

Wee u!, rampzalige, indien gij ooit dit zaad van jonge menschenlevens vergeet dat thans aan uw vadergrond wordt toevertrouwd.