Bange Uren

Oorlogsdagboek 1940


Te bezorgen aan mevrouw L. Janssens, Prinsenstraat, 21, Gent.

Persoonlijk oorlogsdagboekje van Kapitein Commandant Leon Janssens

52e R.I. / 4e Cie CRI - 10 mei - 22 augustus 1940


Vrijdag 10 mei 1940

Mijn duurbaar Vrouwken, mijn teergeliefde Kindertjes,

Het briefje dat ik U heden schrijven wil zult gij niet ontvangen, ik mag het U immers niet verzenden opdat ik Uw leed niet zou vergrooten. Heden of morgen zend ik U een briefje dat U alleen zal spreken van moed en plicht opdat gij zoudt kunnen sterk zijn, mijn arme lieven, en toch is het mijn wensch dat gij eens in het hart van Papa zoudt kunnen lezen zooals het heden werkelijk is: later als Ons Lief Heertje ons weer zal vereenigd hebben en dat wij in de overdaad van het weergevonden geluk het diepe van onze huidige bitterheid zouden kunnen vatten en er een les uit halen voor de toekomst.

Eerst en vooral, mijn zoet Vrouwken, dank ik u op mijn beide knieën omdat gij voor mij zijt geweest gedurende bijna 21 jaren de meest trouwe, de meest liefhebbende, de meest voorbeeldige echtgenote, het heilige Moedertje van al mijn lievelingen... ik smeek den Goeden God dat Hij u zegene, dat Hij u eenmaal vergelde al het edele dat ik in uw eenvoudig, duurbaar hartje zoo innig liefheb. Ik smeek den Goeden God dat hij ons eenmaal weer vereenige, allemaal, omdat ik weet dat hij daarmede ook uw innigsten wensch zal hebben vervuld.

Ik dank ook al mijn kindertjes... mijn innig geliefde groote dochter, mijn sterke Christine... mijn braven beminden Albert, mijn schoone wilskrachtige jonge, die ik zoo liefheb... mijn braven lieven André, mijn jolige lustige jongen, die het zonnetje was in mijn huisgezin... mijn verstandig, geliefd Janineke, 't perelken van wijsheid en braafheid... en mijn klein schatteken Yvonne dat bloeide en groeide in ons aller liefde... God, wat zijn ons kindertjes schoon en wat dank ik U van zoo een moedertje gegeven te hebben om ze tot U te leiden.

Dat alles wordt nu uiteen gerukt door de menschen... door de menschen?... Neen, dit is een beproeving, een harden zwaren slag die de menschen, dus ook wij, over ons hebben gehaald. In mijn oren klinken thans de woorden van een eenvoudig, maar heilig Paterken, waarmede ik nog niet zoolang geleden sprak; wij hadden het over de Godvergetelheid van onze huidige wereld, over haar genotzucht, over haar kindermoord, over zoovele overtredingen der wetten van den Heer, toen lei het Paterken zijn hoofd in beide handen en zie met stille stem: "God! Wat ben ik bevreesd in uw plaats, voor 't gene u te wachten staat, want er bestaat nog zooiets als wraakroepende zonden." 't Paterken zei u, hij sprak tot de wereld en dus ook tot ons... Thans is die wraak gekomen... Mijn God, mijn God, Uw hand is zwaar, en Gij kent dezen die U toebehoren en Gij zult ze weer vereenigen.

Te middernacht ongeveer heb ik nog spoedig ons Moeske omhelsd, 't is weer eens "alerte"... voor de zoveelste maal. Ik heb Moesje nog even goed tegen me aangedrukt, ik had het gevoelen dat het thans erger was, Moesje ook, we verstaan elkander zoo wonderwel! Wat is mijn vrouwtje moedig! Dank U, dank daarom, want anders heb ik den moed niet om den drempel te overschrijden. Slaap voort, mijn onschuldige lievelingen, morgen zie ik u wel weer... misschien. De koorts van het alertegedoe slorpt me op... 't is ernst deze maal, nog voor het dag is ben ik reeds met mijn companie in de hofbouwschool. In den morgen komt het slechte nieuws: België is in oorlog! God behoede mijn lieve lievelingen allemaal, God behoede mijn arm landeken.

Mijn oud vadertje komt afscheid nemen, arme man... 't is tweemaal dat gij uw eigen zoon verliest en zoo pas nog uw vrouw, mijn welbeminde Moeder. Gij toont u sterk, zooveel te beter, misschien krijgt gij nog wel eenigzins den last van mijn huisgezin te torschen! Mijn God, help ook mijn Vadertje!

Mijn twee lieve jongens komen hun Pa opzoeken... Is Moeske niet daar, zijn mijn meisjes niet daar? Sterk zijn, niet week worden, binnenkort zien we elkaar terug... onze plicht doen nu! Ik zie mijn jongens nog bij het vertrek, op weg naar Zaffelaere, kom, nog een kus en een kruiske en niet wenen... sterk zijn.

't Is een langzame, moeizame tocht voor mijn jonge soldaten met pak en zak... en vreemde vliegtuigen, zal 't spel al beginnen? We komen te Zaffellaere aan in den avond, de inkwartiering duurt tot lang in de nacht... Ik kan niet schrijven - geen tijd - wel denken aan mijn lieven, al mijn lieven die denken aan mij en bidden.

Zaterdag 11 mei

Vroeg er uit en naar de eenheid, veel vreemde vliegers... en er moet eten zijn voor mijn mannen en ze moeten slapen... niet denken, werken is de boodschap... Nu doet Moederken dit, nu doet die dat... niet denken aan huis.

Ik zie mijn lieve jongens weer... Brave kinderen, wat doet het vader plezier... Wat verlangt hij naar ons Moeske en zijn andere lievelingen... Maar 't wordt te gevaarlijk... de vliegtuigen zweven dreigend op verkenning... Morgen, zondag, zal Moesje met de kindertjes komen... Neen, dat mag niet, 't is te gevaarlijk, ik kan toch mijn lievelingen niet bloot stellen aan het bommengevaar dat rond ons zweeft en steeds dreigender wordt. Neen, liever hun zoo begeerd bijzijn te derven dan deze gevaarlijke reis te laten ondernemen... Ik zal het nog heden avond aan Moederken schrijven... niet komen... Zal ze niet boos zijn op mij in haar groot verlangen om mij te zien? Neen, neen, eens zal ze begrijpen, later... God, wat een opoffering, nu reeds en 't duurt nog maar 24 uur!

't Werk neemt me op... wat zal het zijn, zullen we naar de kust gaan? Zullen we hier de instructie voort zetten? De luchtbrommers slaan mijn landeken al klein... Terdonck en Seveneecken, en nog, en nog: brand, vernieling, dooden en gekwetsten... Ik begeef mij te bed na aan Moeske te hebben geschreven -ook aan mijn lievelingen. Rond 11 uur -'k ontdoe mij van mijn tweede laars, men tikt aan 't venster buiten... alerte, alles weer aan en vlug naar 't bureel van den staf in den zwarten nacht. Alweer! De nachten worden als de dagen vol geharrewar en geloop, de dagen worden als de nachten vol geheimzinnigheid en verschrikking. Bevel: te 1 uur van den zondagmorgen opstappen naar Gent, te voet terug en op den trein naar Brussel... Waarom? Naar Gent eerst... waar mijn lievelingen zijn, naar Gent... "Zalig Pinksterfeest gij allen die mijn hartebloed vormt! God zegene en beware u in deze droefenis en geve u kracht!"

De volledige route gevolgd door Léon Janssens en het 52e Linieregiment tussen Mei en Augustus 1940  - Le périple suivi par Léon Janssens et le 52e régiment de Ligne entre mai et aôut 1940
De volledige route gevolgd door Léon Janssens en het 52e Linieregiment tussen Mei en Augustus 1940 - Le périple suivi par Léon Janssens et le 52e régiment de Ligne entre mai et aôut 1940

Zondag 12 mei

Te 1 uur is 't bevel daar... opstappen, 4e Compagnie aan de kop, te 7 uur in Gent vertrekken... zal ik nog eens mijn lievelingen zien?... Wij zijn weg langs de lange baan... de jongens slepen moeizaam hun zwaren zak... ze zijn nog te jong en te weinig gedrild voor zulke toeren. Vanaf den eersten kilometer moeten luitenant Van Maldeghem en ik zelf onze fiets afstaan aan een paar mannen met open voeten. Allons, dan maar te voet binst dat 't nog zoo donker is en geen vlieggevaar... Wij naderen Loochristi -de dag komt in de lucht... Opgepast, kleine groepen vormen, want de brommers zijn reeds daar... 't Is Pinksterenzondag, zonder Mis en zonder God... wij moesten vier dagen verlof hebben nu!... Schoone herinneringen... Zondag aanstaande moet mijn lief, klein meisje gevormd worden, zonder mij?... Dat zal droevig zijn!... Zal ik heden ons Moeske en kindertjes nog even zien?... 'K Zou het zoo hevig willen!... Voortstappen, niet moe worden... pas op vliegers, gracht in, gracht uit, en voort... Sint Amandsberg... 't Kasteel...'t Zuid... Sint Pieters... Geef dien brief af aan mijn vrouwtje a.u.b.... Gent slaapt nog... ik zal ze niet terug zien, we zullen nog weg zijn voor ze komen.

't Is half acht als we onder den tunnel staan aan Sint Pieters. De moederkens en de verloofden van de schachten komen ons al lastig vallen... We zullen hier gauw weg moeten of d'r zal geweldig geweend worden... De andere compagnies komen ook aan... We stappen in op de kaai van de goederenstatie... Is mij dat een geharrewar... Moest hier een Duitscher boven vliegen en wat bommen werpen, 't ware vreeselijk... Wij worden zienlijk beschermd.

Daar begint 't lolleken al, de jongens worden den trein uitgetrokken door weenende moeders en vaders en echtgenooten en verloofden... God! Wat een toneel en de warboel verhoogt nog... en 't helpt alles tot niets. Ik moet de burgers verjagen... de jongens uit moeders armen weghalen... een beulenwerk... En ik zelf verlang zoo innig naar de armen van mijn vrouwtje en mijn kindertjes... Halt! Niet denken... Een moeder overstelpt van 't verdriet verdoemt mij mijn hardheid : "'t Is goed dat gij zelf geen kinderen hebt, beul, gij hebt geen hart!... Ge ziet het wel dat gij niets te verliezen hebt!..."

Ook dat nog, goede God, "ik heb niets meer te verliezen", inderdaad, ik heb het al verloren... alles... en ik zal ze misschien niet terug zien!

Hoe zeer ik ook naar u verlang, toch ben ik gelukkig dat gij niet gekomen zijt, lievelingen allemaal, de marteling ware te groot geweest...

Te 1 uur 's middags geraken we eindelijk uit Gent weg... Vaarwel, torens van mijn stad, zoo was 't ook in '14... Mijn hart krimpt ineen.

Wij rijden in een "boemelzug". D'r zijn al sporen van bommen langs de baan... zal men ons gerust laten? Te 7uur zijn wij in Ganshoren bij Brussel, we laden af in een onnoozel stationneke en nu is wachten de boodschap... D'r moeten 1300 man ingekwartierd... Niet moe zijn, hé, en niet slapen en niet denken aan vuile pooten en lange baarden... Opletten op de vliegers en aan 't werk. We moeten hier waken op de parachutisten, 't schijnt dat ze hier neervallen lijk de vlinders... Te 12 uur van den nacht is d'inkwartiering bijkans gedaan... De jongens, de paarden, de keuken, alles heeft onderdak in de grote gemeenteschool te Ganshoren... Ik val om van moeite en honger... Gauw een boterham met een homp kaas uit een winkeltje dat ik opbel en waar ik door de slaapkamer moet om in den winkel te komen. À la guerre... comme à la guerre, en nu naar mijn logiest, 't is al 1uur van den nacht. Ik logeer over 't kantonnement bij dokter Thiaud, geloof ik. De jonge dokter komt mij halen... Ik leg mij gekleed te bed want ik weet niet in wat sektor wij zijn... Slapen gaat niet... sirènes, vliegers... 't Huis bij Moesken is 't zoo goed... cafard!... Ik slaap in, doodmoe.

Maandag 13 mei

Bij Ganshoren te Brussel. De Compagnie wordt verder ingekwartierd. Stellingen van mitrailleuses worden opgebouwd te Jette, te Ganshoren en in de verre omgeving. Ik ontbijt in een kruidenierswinkeltje en in een onooglijk huisje van een achterbuurt ontstaat de mess, wij geraken aan eten... Spijtig dat ik niet alleen met de compagnie ben, ik zou het veel eenvoudiger en goedkoper kunnen doen. Lange dag vol verlangen naar huis. Zullen wij hier lang blijven, en krijgen mijn lievelingen de kans om tot hier te komen of ik tot hen... We zijn nauwelijks 50 km van elkaar. De geruchten zijn niet goed!... Doorbraak aan 't Alberkanaal. Doorbraak te Namen. Bombardementen te Antwerpen, te Leuven, te Gent... Parachutisten overal, maar wij krijgen er eigenlijk geen te zien... Naar huis schrijven, en wachten op nieuws ('t schijnt dat het al niet meer gaat! Begint het al?). 's Avonds zitten wij samen, de twee juffrouwen Thiaud en Dr. Thiaud. Zij spreken van familie en ik van huis... 't Loopt uit op een monstercafard waarmee ik in mijn bed kruip en maar niet kan slapen totdat weerom voor de zooveelste maal de angstwekkende stem van de Brusselsche sirène aan 't zoemen gaat... Daarna slaap ik in als ik de twee juffrouwen beneden in een vlucht de deuren heb horen toeslaan om naar de bomvrijen kelder van de school te vluchten... Vluchten de mijnen ook gelijk opgejaagd vee??.....

Dinsdag 14 mei

Nog Ganshoren... Zooveel te beter, laat ons dan maar hier den oorlog eindigen. Eigenlijk komt er van instructie niets terecht gezien de te leveren wachtposten. 't Wordt een lamme boel van verveling als 't niet anders is dan wachten op slecht nieuws. Leuven is gebombardeerd en genomen... Jodoigne is dat ook... He, wat gaat er om met de kinderen van Beauvechain? Franschen en Engelschen zullen zich moeten haasten willen ze niet te laat komen!... 't Wordt angstwekkender 's nachts met dat bommengedoe... 't is alsof Brussel met een krans van vuur wordt omsloten... en geen nieuws noch bevelen van de overheden... ook niet van huis... wat gebeurt er daar?...

's Nachts komt luitenant Van Maldeghem naast mij liggen, gekleed in 't bed. Voilà, nog een monstercafard te soigneeren van een ander en 'k ben zelf doodop!... Deze oorlog is wel zenuwoorlog en erger dan de bommen zijn de hartepijnen en den angst om anderen.

Woensdag15 mei

Te Ganshoren. Wij voelen dat de spanning heviger wordt. De oudere Mme Thiaud, een oorlogsverminkte infirmière, die haar been verloor in den vorigen oorlog, is tehuis... Ik heb medelijden met den hevigen angst van de arme vrouw. Zulke voortdurende spanning houdt ze geen acht dagen vol. Slecht nieuws, de jongens tussen 17 en 35 jaar moeten België verlaten naar Frankrijk... Hoe moet dat nu met mijn twee groote jongens?... Waar is mijn groote brave Chris heen?... Wat zal er van Moes en de twee kleintjes geworden?... Hoe zullen zij Frankrijk bereiken zonder centen en zonder vervoermiddelen... O.L.Heertje, helpt ons!... En geen middel van in aanraking te komen! De jonge dokter Thiaud en de twee juffrouwen (ook infirmières) vertrekken naar de Belgische kust. Zij zullen een brief meenemen langs Gent... Ik ben afwezig bij 't afscheid, arme moeder... Wat zal ons Moeske lijden als men aldus elk van haar kinderen wegrukt!... God, waar moet dat heen!...

Wij vernemen dat 53e... 54e enz. per trein alreeds vertrokken zijn naar een onbekende bestemming... De kust?... Frankrijk?... Zou mijn vrouwtje al weg zijn? Waar zitten al mijn kinderen? Gauw wat nieuws... Wij moeten elk oogenblik gereed houden om te vertrekken... De wacht is zeer onrustig... Engelschen en nog Engelschen rond Brussel!... D'r wordt weinig of niet op de Duitschers geschoten,... 't is curieus!

Donderdag 16 mei

Wij kantonneeren te Ganshoven. Zooals de vorige dagen heerscht er een grote luchtbedrijvigheid vanwege de Duitschers. 't Halven den morgen komt het bevel van den generaal van de eerste legeromschrijving: "Zich onmiddellijk inschepen in de naastbijgelegen statie; bestemming Duinkerken." Ziezoo de dans begint. Wij schepen in vanaf 15 uur in de statie van Jette, men bombardeert intusschen de statie van Laeken... waar is de tijd der wereldtentoonstelling, toen we in familie hierlangs kwamen, wat waren wij gelukkig!... Geen tijd tot denken hoor! De jongens in een beestenwagen en de officieren in een 3e klas, opeengepakt gelijk haringen! Als 't maar niet te lang duurt. Wij verlaten Jette te 19 uur... zonder bommen... te Dilbeek hangen wij al vast gedurende 4 uren. De Duitsche bommenwerpers doen goed werk achter ons... De statie van Brussel-Zuid staat in brand... 't Is droevig! Duitsche en Engelsche vliegers vechten boven den trein, twee Engelschen worden neergehaald... 't Is erg!... Nemen wij de richting Gent? Ja, zoolang als 't nacht is... gelukkig diegenen die zoo kunnen slapen en ronken, en die niet moeten denken... Zal ik morgen Moeske weerzien? En de kinderen?... Waar zijn mijn jongens, waar is mijn groot meisje! Smerige oorlog!...

Vrijdag 17 mei

't Is vandaag acht dagen dat 't spelletje begonnen is. Thans zitten we in den trein richting Gent. De reis gaat langzaam, langzaam voorbij Denderleeuw. Wij konden in denzelfden tijd al lang in Normandië zitten.

Helaas, wij nemen de richting Zottegem. Gent is vernield, zegt men. De stationschef van Sint Pieters gefusilleerd wegens spioennering... 't Fameus Poeske Scherens ook... Zijn dat alles praatjes of wat is het?... Gent vernield? God beware de mijnen! Waar is mijn vrouwtje, waar zijn mijn twee kleine lievelingen, waar zijn mijn grooten? Het resultaat van 20 jaar werk en arbeid voor mijn lieve meisje en mezelf... Vreeselijk!... Ziehier Zottegem-Oudenaerde. Ik heb gauw een briefje gekrabbeld in den trein. Dr. Vander Donckt brengt het aan den burgemeester. Hij zal het thuis bestellen. Zal mijn vrouwken het ontvangen... Oudenaerde is lelijk gebombardeerd, de familie Vander Donckt is weg... Niemand weet waarheen... Zijn de mijnen ook weg?... Wij rijden verder: Iseghem, stilstand 5 uren te Diksmuide... langs de zijlijnen rijden gansche treinen soldaten... Mijn landeken bloedt ledig... Mijn eigen hart bloedt ledig want al wat het lief heeft vloeit misschien met deze vlucht ook uit België weg! Wij stoppen al die lange uren even buiten Diksmuide in de IJzervlakte, bijna in de schaduw van het IJzerkruis...

Nooit geen oorlog meer!... Wat bespottelijk!... Zal het nu weer 4½ jaar duren... Neen, neen, ik moet al mijn lievelingen terug hebben, liever dan maar sterven als ons gelukkig huisgezin moet worden vernield. Mijn mannen hebben honger... alreeds geen eten meer. Ik neem uit een kruidenierswinkeltje op de statieplaats te Diksmuide alles wat er nog inzit aan conserven. Voor 380 fr. sardienen, zalm, paté en pilchards... daar moeten zij het maar voorloopig mee doen... 't Wordt avond en nacht... onmogelijk de mannen in den trein te houden... Eindelijk gaat de reis langzaam, langzaam verder naar Duinkerken toe.

Zaterdag 18 mei

Nog altijd in den trein. De egoïsmen komen boven met de vermoeidheid en de neerslachtigheid... Ons jongste officieren slapen wel eens want als gij recht staat strekken ze hun vermoeide beenen seffens op uw zitplaatsje. Arme sukkels, laat ze maar doen, ze zijn doodop... Er heerscht een vreeselijken cafard in den trein... Nochtans, wij hebben kans want wij krijgen noch bommen, noch mitrailleusekogels en naar ons meening geraken wij wel uit de gevaarlijke zone... Wanneer slaap ik eigenlijk?... Sinds 3 dagen niet meer... Ik ben vuil... baard, handen, aangezicht, kleeren... Bah!... Te 3 uur 's nachts stoppen wij aan het grensstation van Bray-Dunes. De bataljonscommandant is zijn slaapje gaan doen in den infirmeriewagen, daar kan hij zich uitstrekken op een roode kruisberrie. Ik begeef mij, met den adjoint van 't bataljon in 't smokerige stationnetje... 't Is alreeds de Fransche onverschilligheid en de Fransche wanorde. Geen bevelen van onze overheden. Wij vernemen dat sinds lange uren het voorbijrijden der vluchtende treinen onophoudelijk is... Men heeft geen bevelen voor ons... alleen op den wegwijzer van den treingeleider staat als eindbestemming Narbonne... 't Is de moeite waard, geheel in 't Zuiden van Frankrijk! Kon ik dat maar aan de mijnen melden! Talrijke treinen rijden ons voorbij. Wij rijden weer anderen voorbij. 't Geeft een zeer slechten indruk van wanorde, de versperring der ijzerenwegen. Wij houden overal en nog overal stil. Te Duinkerken ontdekt commandant De Moor zijn twee vluchtende zoons in een trein... niets, geen spoor van de mijnen... Helaas, helaas! Ziehier Kales, Boulogne met een heel net sperballons, Neufchâtel, Etaples tegen de avond... 't Zit vol van Engelschen, wij mogen noch buiten de trein, noch rondloopen... De trein stopt den ganschen nacht... Ik kan onmogelijk rusten... Wij gaan op zoek achter levensmiddelen bij de Franschen. Het onthaal is veeleer koel... Enfin, wij krijgen brood en leverpastei

Zondag 19 mei

Mijn klein Yvonneken doet haar Plechtige Communie en wordt gevormd... Arme, kleine lieveling die zoo gaarne in heur wit kleedje stond en vond dat 't zoo geen groot feest zou zijn als voor Janineke!... God, God, wat is deze beproeving zwaar! Lief Moeske, hoe zult gij dit dragen?

De trein verlaat Etaples, wij rijden door Abbeville en stoppen te Pont-Remy, 9 km ten zuiden van Pont-Remy in de richting van Amiens.... 't Duurt en 't blijft duren... Wij kunnen niet vooruit. Amiens komt vreeselijk gebombardeerd te worden door de Duitsche vliegtuigen. De ijzerenweg is voorloopig vernield, wij moeten wachten tot hij hersteld is... als men ons maar niet komt beschieten!... De trein stationneert een volle dag in de nabijheid van het station.

Ik ben doodop! Ik wil en ik mag niet aan huis denken, ik zou gek worden... Er zijn teekenen van ongeduld en zenuwachtigheid bij de manschappen.

Maandag 20 mei

De zon is er vanaf 5 uur bij... 't Belooft een vreeselijken dag te worden... De ronkers hangen al in de lucht vanaf den dageraad en wij kunnen de mannen niet binnen houden, zij kennen het gevaar niet! D'r staan 2 volgeladen munitietreinen in het station... Een bom daarin en heel het boeltje hier gaat de lucht in. Gisteren in de statie van Amiens is een trein jonge vluchtelingen gebombardeerd... Men spreekt van 50 dooden! Arme stakkerds!... Waar zijn mijn twee groote jongens?... God, bescherm ze!

Wij kunnen van de overheden van den spoorweg niet bekomen dat de trein zou vertrekken; zij beweren dat hij noch achteruit, noch vooruit kan. Vóór de bijna absolute zekerheid van een bombardement van den trein besluiten wij hem voorloopig door de troepen te doen verlaten, die zullen gaan schuilen in de struiken op circa 500 m van den spoorweg af. Wij trachten in verbinding te treden met de militaire oversten van Abbeville... Intusschen krijgt ook Abbeville achter ons aan de volle lading bommen... 't Is een ware regen. Wij zitten in een muizenval, wij kunnen noch achterwaarts, noch voorwaarts!...
De officieren van het 1e bataljon van het 52e Linieregiment (Nébian, juli 1940)(Leon Janssens, zittend, 3e van links)  - Les officiers du 1e peloton du 52e régiment de Ligne. Léon est assis, troisème à partir de la droite) (© coll. J. Bourgeois)
De officieren van het 1e bataljon van het 52e Linieregiment (Nébian, juli 1940)(Leon Janssens, zittend, 3e van links) - Les officiers du 1e peloton du 52e régiment de Ligne. Léon est assis, troisème à partir de la droite) (© coll. J. Bourgeois)

D'r is niks meer aan te doen, wij moeten den trein verlaten. De bataljonoverste geeft het bevel... Adjudant De Wolf zal met de noodige manschappen en zoo goed en slecht als 't gaat de automobielen en caissons en paarden van den trein afladen...

De ronkers worden van langs om talrijker. Abbeville en Amiens krijgen de eene lading bommen na de andere... Pas op, zie daar voor ons...

Een Duitsche vlieger heeft den trein ontdekt en lost een kransje kleine bommen in een veld naast den spoorweg... Eigenaardig, zij schijnen niet te ontploffen. Ik begeef me naar de statie bij adjudant De Wolf, hij zoekt naar materiaal om een helling te maken teneinde alles beneden te krijgen... Weer Duitsche vliegers... ik verschiet van kleur, deze keer zal 't wel voor de statie van Pont-Remy zijn en ik sta er halven in!... 't Vlucht alles weg waar 't loopen kan... Alleen De Wolf blijft bij me... Gelukkig, we komen er van af met een paar mitrailjeusekogels... Ik begeef mij naar de gevechtspost van 't bataljon op de hoek van de statie zelf... men kon hem ook niet dommer kiezen... als er bommen komen zijn ze zeker voor ons... Daar zijn de Duitschers weer... Hola, deze maal is 't gemeend... Raf!!! Raf!!! Vijf, zes bommen van grooter kaliber allemaal in den omtrek van de statie. Ik ben stomweg in den kelder gesprongen bij den eersten bom!... Gelukkig was 't geen treffer voor ons... Ik herneem mij en ga benauwd in den gang naar 't deurgat toe. Commandant De Raedt staat in 't deurgat voor de lucht te zien... Hij klopt ze wel, maar hij is kranig, kraniger dan ik... Hij heeft ook geen kinderen en geen familie om aan te denken. Hola... een Duitscher pikt recht op 't deurgat af en zendt ons een lading mitrailjeusekogels... slecht gemikt kameraad... 't Verstilt een oogenblik... Laat ons even zien naar de schade... Twee wagons omgekeerd, gelukkig niemand in... een korporaal 4 à 5 meter omhoog geworpen door de uitbarsting en overdekt met grijs schuim maar zelfs geen schrammetje... Een paard door den schrik zich losgerukt en het oog uitgeslagen tegen een stomp voorwerp... Oef, 't is nog wel... Wat ruiten aan scherven en een paar huizen ingestort... 't is al!... Maar 't stinkt hier. Adjudant De Wolf en eerste sergeant Van de Verre met eenige moedige mannen gaan verder met het ontladen. D'r komen nog een paar bommen binst die bezigheid maar nog altijd zonder resultaat? De weg (de groote baan nr. 10 naar Beauvais) die hier langs loopt ziet zwart van allerhande vluchtelingen... men zegt ons dat alle Franschen reeds weg zijn en de gemotoriseerde Duitschers op min dan 10 km van ons af!... Hoe zullen wij daaruit geraken? Wij krijgen het bevel op te marcheeren naar Rouen op ± 100 km meer ten Zuiden... de 4de Companie aan den kop... per kleine pakjes opgelet van de vreemde waarneming want de streek wordt onophoudend overvlogen. Bevel: Wees zoo spoedig mogelijk te Rouen!... 100 km te voet na bijna 4 dagen en 4 nachten trein... wanneer zullen we daar zijn? Geen kaart, geen kennis van de wegen. Ik stap op met den hoofdgroep... Ik wil te voet gaan anders zullen de mannen weldra alle officieren per fiets zien en den moed niet meer hebben om te voet voort te stappen... Commandant De Moor, luitenant De Knibber rijden vooraf, zij zullen trachten den weg te verkennen; te Ayrelles wijzen zij mij aan Remoiville, Blangy, Neufchâtel, Saint-Saëns, Rouen... Wij stappen, stappen door het pas gebombardeerde en in brand gestoken Ayrelles. Vóór ons brandt Amiens, achter ons brandt Abbeville... Een hel!... Wij slepen ons voort... ongeveer 30 km. Te Remoiville vervoegt luitenant De Baeck ons met een ledige camion, ik stap in met het grootste gedeelte van het 1e peloton; luitenant Van Maldeghem zal met den overschot den weg vervolgen en nadat wij een eind verder zijn gebracht, zal den overschot der eenheid worden opgeladen en bij ons teruggebracht. Luitenant De Baeck geeft ons het bevel over van commandant De Raedt om terug de groote baan te vervoegen... wat een dwaasheid!... een baan die standvastig wordt overvlogen, gebombardeerd en gemitrailjeerd, die vol zit met vluchtelingen. Gelukkig bestatigt men de onmogelijkheid van de groote baan van hieruit te vervoegen daar wij geen kaart van de streek bezitten en wij vlug moeten opschieten. Na een twintigtal kilometers rijden stort de luitenant De Baeck ons af en wij stappen weer verderop. De anderen zullen ons vervoegen... De luitenant Brysse komt op het achterstoeltje van een moto tot bij mij gereden, hij is gelukkig als een kind van mij terug te vinden en noemt mij Papa. Hij durft zich niet meer verwijderen... Arme jongen!... Hoe mag het mijn groote jongens zijn... zitten zij ook in die hel... en Moeske lief met de kindertjes... en mijn Christine... God, God bescherm ze toch allemaal!... Wij vervolgen onzen weg Zuidwaarts. Achter ons staat Abbeville in vuur en vlam... Links van ons brandt Amiens uit... Wij zijn in een naakte vlakte en de zon daalt in 't Westen. Een nieuw eskadril van 27 Duitsche bommenwerpers komt uit het Oosten opgedagen... Alleman neer... niets om zich te verduiken... zelfs geen grachtje , niets dan het 20 cm hooge koren... alleman daarin met de handen onder zich gedoken en het aangezicht in de aarde. De onheilwekkende bommers zijn boven ons... nagenoeg op 200 m. God geve dat ze ons niet bemerken en ongestoord verder... neen, één keert terug en cirkelt boven ons... Nu komt het onheil... niets beweegt... Goddank, hij moet ook niets merken want hij herneemt zijn vlucht... Stil blijven liggen.... Nu zijn zij boven Abbeville... 't Is daar een waar gedonder... God beware de menschen die daar onder zitten... 't is alles stof en rook en vlam. Nu draaien de vliegers af naar 't Noorden... Vooruit mannen, weer opstappen zonder rusten. Wij zullen verder rust nemen als 't grootste gevaar is geweken... Daar aan den gezichteinder tusschen die boomen en gewassen... Wij sterven van dorst en moeite... Ik heb honger... vooruit opstappen... Gelukkig hebben bijna al de mannen hun rugzak op de camion geladen... Wij stappen aan door een klein dorpje... hoe heet het ook weer?... Wij zijn in een vreemd land... hier nooit geweest... opgejaagd als vee... voorstappen en uit de kluwen blijven... Hier in die laan van het kasteel zuchten de mannen om rust... Wel rust dan maar... 't is rond 8 uur 's avonds? Hoever zijn wij nog van Rouen... 60 of 70 km... die moeten wij nog afleggen... Hoe zal dat eindigen?... Ik krijg een slok uit een gourde van een man... slecht!... koffie met rhum, gekregen gisteren van de Engelschen, bah!!... Toch geeft het een zweepslag... Allah! Mannen vooruit... een dertigtal zijn wij nog... voorstappen. Wij naderen Blangy... Wat is dat daar op de groote baan?... Een gemotoriseerde kolom naar 't Zuiden toe uit de richting van Abbeville... Zijn wij geknipt? Zijn de Duitschers daar reeds? Een auto snort voorbij op 't smalle baantje... Een stem roept: "Allons, les Belges, faites diligence, les Boches sont là!"... Alleman neer in de bocht van de baan. Twee sergeanten gaan voorzichtig tot aan de kruisstraat te Blangy. Zij komen weer... 't Is niets, 't zijn alleen de Fransche troepen die op de vlucht zijn naar 't Zuiden... wij vallen midden in een Fransch leger dat in volslagen wanorde in aftocht is... Auto's, autobussen, motocycletten, pantserwagens, kanonnen, wagens van den genie... 't snort alles van vlugger tot vlugger voorbij. De Fransche militaire politie van verkeersregeling heeft de handen vol!... Men roept achter ons... spoed u, spoed u, de Duitschers zijn reeds te Abbeville en ten Westen van Amiens. 't Is een helschen warboel hier aan die vierstraat!... Daar een paar Duitsche bommen in en 't is een ware slachting. De Fransche wegenispolitie doet ons instappen op voorbijrijdende wagen, zij zeggen 't is hoog tijd.

Op Gods genade dan... al de wagens zijn vol, ik krijg al rijdende per twee en drie man, mijn manschappen en gegradeerden opgeladen... Brysse is 't hoofd verloren en den eerste van allen in een auto gesprongen op gevaar af zich de hals te breken... Ik schiet ten slotte over met twee rekruten... Daar komt een reeks ledige autobussen, zij zijn lelijk gehavend door 't bombardement! Alhier en aldaar zitten vluchtelingen in. Zij willen niet stoppen, dan maar al loopende daar achter. Ik mis mijn sprong en sleep een 50-tal meter achter de bus aan. Men opent 't achterdeurtje en trekt mij binnen... Ik val neer in de bevuilde kussens... Ongevoelig voor gelijk wat... met een oneindig gevoel van leemte... een echtegenoot die niet weet waar zijn vrouwtje heen is... een vader die niet weet waar zijn kinderen zijn, een officier die niet weet waar zijn manschappen zijn... een bevelhebber van een mitrailleuse-compagnie zonder 't minste wapen... een nuttelooze mensch die anders niets voelt dan pijn en moeite, en neerslachtigheid... bevuild, ongewasschen en ongekamd, grijs van 't stof en de aarde, verstompt... Verdomme is dat nu de oorlog van 1940 en is dat wat wij te doen krijgen... Wij moeten vluchten als apen en dat doen de Franschen ook!... Ik krijg een cigaret te pakken, 't is nog een Belgische... lekker!... Waar rijdt die bus heen... ik moet naar Rouen... Niemand weet het... 't donkert nu al goed en hij rotst er vast door... Vooruit de wegwijzer zegt Rouen 63 kilometers. Rijden... rijden, 't gaat goed... ik kom op adem... Zal ik hier weenen als een oud wijf? Foert!... aan niets denken... met elken draai van 't wiel ben ik verder weg uit de hel en God geve wat nader bij mijn kindertjes en mijn vrouwtje... Wat zal ik nu doen om mijn manschappen weer bijeen te krijgen?... Foert!... Ik weet het niet, ik zal wachten te Rouen of in den omtrek. Ik ging immers aan den kop van de kolom, de anderen moeten achter zijn... ik vind ze wel weer, als ze niet gedood zijn of gepakt... 't Is nu al bepaald duister... Rouen ligt in 't Zuiden, de auto's draaien af naar 't oosten, wat is dat nu... Uitstappen, zij moeten Oostwaarts... Een tiental mannen van het veldleger, komende van Luik, sluiten bij mij aan, ook mijn 2 laatst weggestuurde rekruten... weer te voet verder naar Neufchâtel bij Rouen... wij zijn nog op een 5-tal km van Neufchâtel... op een 30-tal km van Rouen... Ik zal dat onmoogelijk te voet kunnen doen...

't Is een helsch vizioen de brand van Amiens strekt zijn rookarmen uit in de richting van Rouen... 't Is vreeselijk dat rook licht op dien duisteren hemel... zoo is 't in mijn België... Zoo is 't in mijn stad misschien... zoo is 't in mijn huis... wie weet!... Waar zijn mijn lieven?...

Het 1e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940)  -  Le 1e peloton de la 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juillet 1940)((© coll. J. Bourgeois)
Het 1e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940) - Le 1e peloton de la 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juillet 1940)((© coll. J. Bourgeois)

Dinsdag 21 mei

De nachten zijn als de dagen, de dagen zijn als de nachten... verschrikkelijk... Duistere gedaanten van auto's van alle vorm snorren voorbij... Mijn twee jongens kunnen niet verder... Ik smeek nutteloos de Fransche auto-voerders ze mede op te nemen.... 't is alles vol en 't vlucht alles weg... Zie, daar zijn ze toch weer in een wagen geraakt en weg in de richting van Rouen... Ik blijf voortsukkelen met de anciens van 't veldleger... De weg is versperd, de vluchtende kolom heeft een prop gevormd en de weg totaal verstopt... Daar een mooie bus... Hij schijnt vol te zitten?... Neen, d'r is plaats, men laadt ons op in den donker... vol slapende doodvermoeide Fransche soldaten. Wij geraken aan een plaatsje, gedrieën op één bank... Ik wil een cigaret aansteken... "Eteins cette allumette... cochon... bombarder..." Ze grollen voort, ik steek aan zonder spreken en geniet een oogenblik van de onverwachte rust... Ik heb honger, ik ben vies van mezelf!... Ik heb slaap... ik slaap in... Ik wordt wakker door 't gestommel in den wagen. Die staat stil onder een rij boomen naast den hoofdweg en op de groote baan loopt de onafgebroken keten van auto's voort. Ik informeer: wij zijn nog een 25 km van Rouen af; de chauffeurs weigeren nu nog verder te rijden tegen de dageraad er is: "Zij hebben geen goesting om zich te laten bombarderen", zeggen zij. Wonderbare mentaliteit... Enfin, 't gaat mij niet aan. Uitstappen dus maar en weerom te voet voort... De mannen van 't veldleger hangen weerom aan mijn jas... Wij slepen ons moeizaam voort naar Rouen toe, een schrikkelijk lange baan in een platte vlakte met langs alle kanten aan den gezichtseinden den rossen gloed van brandende steden en dorpen... Een vizioen waardig van Dante.

Voortstappen al zwijgend... nu en dan een woord... om de vermoeidheid en den dorst te klagen... Geen honger meer, maar dorst... Als wij een lichtje ontmoeten of een hoeve of een huis, dan zullen wij drinken en slapen. Wat geeft het dat de Duitschers naderen... Wij moeten drinken en slapen. Maar er is geen huis en geen hoeve en geen licht... Er is niets dan brand en de duisternis en de onafgebroken reeks van militaire auto's die voortvluchten in de richting van Rouen... Wat is dan die macht, die dat alles voor zich uit jaagt?... Weerom stuit de kolom en staan alle voertuigen stil... De mannen die wij vergezellen vragen niets meer, zij bestormen de naastbijstaande wagens en dringen de opeengepropte gedaanten opzij om zich een plaatsje te veroveren. Ik sta weer alleen met een sergeant van 't veldleger, juist als de kolom verder aanzet. Het is 3½ uur in den morgen...

Het 2e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940)(© coll. J. Bourgeois)
Het 2e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940)(© coll. J. Bourgeois)

Een heerenauto stopt even naast ons en een vriendelijke stem noodt tot instappen... Wij zijn bij een heer die alleen zijn ouders vervoert... Hij heeft zijn magazijn zien plat schieten te Abbeville en vervoegt nu zijn vrouw te Agen... Hij vervoegt zijn vrouw.... Ik heb niets te vervoegen... tenzij mijn manschappen die ik terug moet hebben en mijn wapens... alles weg!... God, wat een toestand! Ik volg ingedommeld het gesprek... Ik wil mij laten afzetten te Rouen aan den ingang... nog een 20-tal km. 't Is 4 uur uur in den morgen en 't begint te klaren... Wij danken onzen voerder, hij rijdt verder, wij staan aan den ingang van Rouen, aan het gemeentehuis van een grensgemeente... Een Belgische heerenauto... Twee dames slapen achteraan, een majoor ligt ingeslapen op zijn stuur. Een compagnie Franschen wemelt in 't half duister rond!... Ik wil drinken, daar is nog licht in een koffiehuis, ik klop aan... licht uit en alles vast... Hoe ik ook smeek... geen dronk!... Hartelooze smeerlappen! De Franschen zullen hier den weg versperren en zich opstellen tegen de Duitsche motorisé's die zij verwachten... Belgen, hoe eer ge hier weg zijt, hoe liever, want gij loopt hier toch in onzen weg en... wij betrouwen u niet... Pas op... 5e kolom!... Ik wek den majoor en verwittig hem van het gevaar dat zijn familie bedreigt. Hij dankt en biedt mij een plaatsje naast hem om ten Zuiden van Seine te rijden. Ik aanvaard en wij rijden midden in de Fransch-Engelsche vluchtende colonne in de richting van de Seine. Het rijtuig van den majoor wordt moedwillig aangereden door een zwaren Franschen rupsauto. Goddank noch dooden, noch gekwetsten. Wij rijden met verscheurden achterband verder... 't Rammelt alles gelijk oud ijzer. Wij rijden over de groote Seinebrug, men is al vast bezig ze te ondermijnen... Over de brug stoppen en schade onderzoeken. 't Is klaar nu... Ik ben beschaamd mij voor te stellen aan de dame, ik durf geen hand rijken, zoo onmooglijk vies ben ik... De majoor en de familie zijn nog netjes uitgedost en de handschoenen ontbreken niet... Ik help mede het wiel van de kar vernieuwen en neem afscheid. Ik slenter hier een oogenblik rond op zoek naar een koffiehuis... drinken, water om mij te wasschen... een bed!... Een coiffeur... want ik ben alles kwijt: koffer, valies, fiets... Ik bezit nog alleen wat ik aan het lijf heb. Er is niets open en ik ben hier in 't vuil kwartier van Rouen... Zie daar 3 jongens aan een pomp op straat, 't zijn Antwerpenaars... Mag ik mij hier wasschen?... Even handen en aangezicht afgewreven... Midderwijl vertellen de jongens: ze liggen verder den hoek om, vluchtelingen van 16 tot 35 jaar... Er zijn er duizenden in de kazerne Taillandier, hier den hoek om... Men groepeert ze per provincie... En stuurt ze dan per trein weg naar 't Zuiden, te kwart vóór tien uur vanmorgen vertrekt Oost-Vlaanderen...

Het 3e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940)(© coll. J. Bourgeois)
Het 3e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940)(© coll. J. Bourgeois)

God, mijn jongens, mijn twee jongens zijn daar!... 't Is nu nog te vroeg maar straks zal een der Antwerpenaars er mij heen leiden... Nu eerst een pot koffie, hij weet een koffiehuis... Daar binnen... Een vies, vuil jong wijf van de speciale soort... zwarte voeten, zwarte beenen en knieën, haar in de tanden en peignoir over 't vuile hemd... een loensche vuile schippersgast in een hoek loert ons scheel aan... geur van bedorven visch, urine en zuren wijn... Goddank, ze heeft geen koffie... maar witten wijn. Witten wijn met veel, veel water in vieze glazen... en godendrank voor de dorstigen... En nu op zoek naar de jongens... op den boulevard aan de kazerne... Een paar duizend stappen op naar de statie... 't Zijn Walen. Een paar duizend staan gereed vóór de kazerne... 't zijn Limburgers... Men roept: "Mon commandant... Mon commandant!... Ha, que je suis content!..." Men weent, men schudt mijn handen. 't Is adjudant De Wolf en foerrier Balens, met een dertigtal mannen van 't bataljon... Zij staan hier met 3 geredde autocamions. Ik neem het bevel der colonne... Eerst mijn twee jongens zoeken... De Wolf gaat op zoek in dien toren van Babel. Ik ga naar boven in het bureel bij den Belgischen majoor-bevelhebber. Ik krijg het bevel: onmiddellijk vertrekken naar Evreux, een vijftigtal km Zuidwaarts... Geen eten... er is niets, maar een bon voor 200 liters essence...

Weer buiten... De Wolf ontdekt mijn jongens niet... Oost-Vlaanderen is vertrokken gisterenavond! Helaas! Helaas, wat doet dat pijn!... Allons, moedig zijn en vooruit... Ik kom bij de auto's, ik voel mij onwel... Ook dat nu nog. Men leidt mij een werkmanshuisje binnen, men strekt me uit in een ligstoel en ontspant alles... ik voel mij wegdraaien... 't is gedaan.

Ik wordt wakker met een glas champagne aan de lippen... en nog een... Dat doet deugd!... Nu slapen, ik dommel in... Kinderstemmen wekken mij, ik lig in de lommer op een koertje. De sirènes huilen... weerom die ronkers boven!... 't Is 10 uur, wij moeten weg. De reis vangt aan per autocamion. Ik krijg wat zuur brood en een deel van een doosje leverpastei plus een slok rooden wijn... ik fleur op. Onderweg naar Evreux, boschrijke streek, goed beschaduwde wegen... Engelsche soldaten zijn op oefening... Wel gevoed en goed gekleed. Vluchtelingen van allen aard met alle voertuigen, allemaal op denzelfden weg... Lamentabel. Oudjes op schokkende wagens, autocamions volgepropt met mannen, vrouwen en kinderen. Onschuldige schaapjes op moedersarmen. Jonge wielrijders met groepjes langs de baan vol stof en zwart en vuil... België boet!... Engeland ziet toe, welgevoed en welgekleed en zonder haast!... Wij bereiken eindelijk Evreux, 't is bijna 2 uur in den namiddag. 't Is er zwart van de vluchtelingen en de soldaten. Een speciale dienst van verkeersregeling is opgericht. Men mag in het stadje niet blijven staan met autowagens. Wij vervoegen op den uitkant de kazerne en zoeken ons te ravitailleren in levensmiddelen en essence. Wij krijgen brood en doosjes vleesch voor 30 man en wij krijgen tevens bevel onmiddellijk verder te rijden: het veldleger naar Conches daar dichtbij, de instructietroepen naar Narbonne... 't Is dus toch waar, wij moeten heel Frankrijk door tot in 't Zuiden, nog ruim 800 km, nog 17 keeren de afstand van Gent naar Brussel. Ik vraag de toelating om daar in Evreux de rest van mijn eenheid op te wachten, die kan toch niet ver achteruit zijn... Niets te doen, wij moeten weg. In 't buitenkomen uit de kazerne vervoegen ons luitenanten Vanderstijlen en De Buseré en den onderluitenant Brijsse... Gelukkig weerzien natuurlijk. Zij zijn vergezeld van enkele manschappen uit alle compagnies van het bataljon. Drie mannen vervoegen ons nog met een kleine camionnette van "Huilor". Ons detachement is thans een 60-tal mannen en officieren sterk. Daar zal ik de reis mede aanvangen. Wij officieren trachten ook wat onder den tand te krijgen, niets te bekommen tenzij in een belangrijk hôtel rechtover de statie, 't krioelt daar van officieren, allemaal hooggestemd en vergezeld van hun familieleden... Ik bedank voor het zicht van die gelukkige ontsnapping in familie!... Wij maken volle essence (200 liter) en doen het overtollige in oude Engelsche beschuitdoozen, daar langs den weg ontdekt. Wij gaan even in een klein vies wijnhuis waarop staat "casse-croûte" maar 't valt daar niets te "casser la croûte"... tenslotte gelukt het den foerrier aan 12 eieren te geraken... dus een monster-eierkoek met groote brokken brood, een feestmaal voor hongerige magen... Lieve moedertje, waar zijn uw fijne, gezonde maaltijden... maar God weet of gij en de kinderen nog wel aan eten geraakt...

Ik ben verplicht bevel te geven de camions te ontlasten om al mijn manschappen te kunnen opladen. Wij ontdoen ons van een groot deel der blauwe zakken van de manschappen en stapelen die op in een huis op zolder, rechtover de kazerne. Ik krijg nogmaals het bevel weg te trekken met mijn colonne, thans moet ik voort, 't is rond zeven uur. Wij rijden de baan op naar Alençon toe, dat ligt alvast in 't Zuid-Westen van Parijs. In den valavond bereiken wij een vriendelijk dorpje Verneuil, waar wij eigenlijk met groote barmhartigheid worden onthaald. Dames delen melk uit aan de soldaten. Burgemeester en schepenen zoeken naar logiest... 't Is tijd, wij zijn eigenlijk oververmoeid en met geen tang aan te pakken van 't vuil... Monsieur Segouin, een schepen, groot heereboer, 't schijnt bijna een kasteelheer, leidt ons naar zijn huis. Daar zullen wij allemaal logeren in een vreeselijk groote schuur op een dikke laag stroo... Ik krijg een kamer met twee bedden... Luitenant Vanderstylen kan in mijn kamer slapen... Mevrouw Segouin, moeder van talrijk huisgezin, natuurlijk, want d'anderen zouden dat niet kunnen, logeert en voedt daar op zijn minst een 100 man en vrouwen, soldaten en vluchtelingen... Zij speelt het klaar om heel dien boel een warme maaltijd te verschaffen, soep + eieren! Alles gratis pro Deo... God zegene haar. De officieren en de onderofficieren worden onthaald op een eenvoudig maar lekker en voedzaam maal: soep, aardappelen, sla, eieren, asperges, kaas, brood en lekkere wijn. Daarna, in 't bed! God wat een rijkdom. Waar is mijn vrouwtje... waar zijn mijn kinderen. Liggen mijn beide groote jongens niet ergens langs de grachtkant met een holle maag? Niets vervloeken!...
Het 4e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940)(© coll. J. Bourgeois)
Het 4e peloton van de 4e compagnie, 52e Infanterie (Nébian, juli 1940)(© coll. J. Bourgeois)

Woensdag 22 mei

De 12de oorlogsdag, alreeds! 't Bed en 't stroo en 't water heeft alleman verleid, ook de afwezigheid van het gevaar. 't Is 10 uur vooraleer wij te Verneuil wegrijden na een goed morgenmaal en onzen hartelijksten dank aan de familie Segouin. Wij begeven ons naar Alençon waar wij rond 14 uur aankomen, wij slagen er ook weer nieuw voedsel en nieuwe essence op en rijden verder door naar 't Zuiden tot in Le Mans, 't is acht uur vooraleer we daar zijn, wij trachten ons nogmaals in conservedoozen en essence te laten ravitailleeren, dat lukt; maar tegendien is het 10 uur geworden en goed donker. Wij zullen hier toch in Le Mans niet logeren... niet goed in een grootstad... de mannen willen dan uitgaan... men vindt moeilijk logiest. Dan maar weer verder naar 't Zuiden . 't Eerste dorp dat we ontmoeten, nog wat verder, nog wat. Paf, een band lek, we staan daar. Met de rest van de colonne een kilometer verder gereden en in 't holle van den nacht aangeklopt aan een klein huisje met een schuur naast. 't Is 11 uur, wij zijn te Leigny-en-Belain in de Sarthe. Een armoedig vlasboerken logeert ons in zijn vlas op schuur en zolder. 't Krioelt er van de ratten... brr!... De adjudant kan dekens plooien dat het op een bedje lijkt, maar 't is hard, hard en eenzaam en verdrietig... cafard tot ik inslaap... Moedige jongens hebben den band hersteld. Een soldaat Dochy is achtergebleven te Le Mans. 't Is tijd dat wij een kontroolstaat opmaken... morgen dan. Slaapwel allemaal mijn lievelingen. Moeten mijn arme jongens ook zoo slapen? Zijn zij alleen? Zij zijn niet van elkaar gescheiden. God! God! Waar is mijn Christine? Waar is mijn lief Vrouwken met ons twee kleine lievelingen? Ach!

Donderdag 23 mei 1940

Wij zijn wel vroeg te been... waschpartij langs de groote baan, wij trieeren den inhoud van ons blauwe zakken, wij zijn nog te zwaar geladen en vrezen ongelukken in de bergstreken die wij welhaast zullen bereiken, wij moeten onzen last verlichten... De officieren maken den kontroolstaat op van gegradeerden en manschappen. Wij vertrekken in den richting van Tours te 9 u. 30. Aankomst te Tours te 16 uur. Onder den weg een snede brood en een paar stukjes vleesch uit een conservedoos. Te Tours ontmoeten wij de luitenant de Vaucleroy, ik kan hem niet meer opladen met zijn zes of zeven manschappen, alles is overvol. Ik geef hem dus samenkomst morgen te Poitiers. Hij verlangt natuurlijk zeer bij de colonne aan te sluiten. Wij verlaten de stad Le Mans rond 19 uur,weer naar 't Zuiden... Te 21 uur heeft de kleine camionnette een nieuwe panne en wij moeten ophouden te Sainte-Maure waar de burgemeester manschappen en officieren kan logeren in een hoeve.

Vrijdag 24 mei 1940

Wij verlaten Sainte-Maure te 9 u. 30 nadat de camionnette hersteld is en bereiken Poitiers te 13 uur.

't Is een mooie reis... maar zij is vermoeiend, ik slaap veel naast den chauffeur en zij is droevig met alles wat men langs de baan te zien krijgt... Vlucht gansch België naar 't Zuiden? Waar zijn de mijnen?... Geen nieuws en geen middel om ze te ondekken... 't Wordt alles van langs om zwarter en droeviger... Wij blijven te Poitiers niet en gaan den weg op naar 't Zuiden, in steeds mooiere en vreemdere streken, met den rug toe naar huis gekeerd en naar alles wat wij lief hebben en noodig hebben, naar alles wat ons lief heeft en noodig heeft... steeds naar 't Zuiden voor hoe lang nog en hoe lang zal die ballingschap duren?... Wij ontmoeten luitenant de Vaucleroy te Poitiers, hij heeft nu een wagen en een detachement van 15 man maar maakt deel uit van een colonne en kan dus over geen eigen vervoermiddel beschikken, wij kunnen hem bijgevolg niet inladen bij gebrek aan plaats. Te Poitiers zijn de Belgische Ministeries toegekomen, men zegt ons dat ook de Minister van Landsverdediging hier aankomt, alleen onzen koning strijdt aan 't hoofd van 't veldleger. Wij hebben Poitiers verlaten te 15 u. 45 en houden bij valavond stil te Ruffec, een mooi oud dorpje van Midden-Frankrijk... Een vreeselijke cafard nestelt zich in mijn hersenen... O wee!... Daar is een koffiehuis met terrasse, de eenig luxe van 't kleine dorp... daar hebben wij een reclame van "Berger"... straks zal ik er een nemen maar eerst de manschappen logeeren... dat gebeurt dan ook... Ik logeer in een groote kamer bij oude menschen in een meubelwinkel. Ik krijg misschien een goeden nacht?... Wij nemen 1, 2,... 5 Bergers. 't Is zoet even te vergeten, nu, vergeten en... slapen tot mogen vroeg... Ach, mijn lieven!...

Zaterdag 25 mei 1940

De gele camionnette geeft ons last, wij zullen moeten een nieuwe luchtband koopen, dat doe ik ook... Wij verlaten Ruffec te 9u30 naar Angoulême waar wij te 12 uur toekomen. Wij trachten ons in levensmiddelen en essence de bevoorraden... een tamelijk brutale en hooghartige Fransche officier geeft het bevel te 4 uur 's namiddags terug bij hem te zijn; wij zullen worden opgehouden in kampen ingedeeld en onze vervoermiddelen verbeurd.

Neen, mannetje, dat doet ge niet met Belgische officieren en vooral niet met Vlamingen... Wij hebben een reserve essence gemaakt en wij spelen het wel alleen klaar tot Périgueux, hoor!... Hoep, bevel aan de colonne om weg te rijden en... "au revoir", wij vervoegen onze eenheden... De bergstreken worden mooier, maar ook lastiger... de moeite van de vorige dagen en nachten breekt uit, ik verslaap den helft van Frankrijks natuurschoon.

Even buiten Angoulême vervoegt ons den luitenant de Vaucleroy met zijn manschappen en eigen gerij, eindelijk is zijn wensch vervuld en kan hij bij de colonne blijven. Wij rijden van Angoulême naar Périgueux in 3 uren, te 16 uur zijn we er. Wij bieden ons aan bij den plaatscommandant; ik vraag dringend voor de zooveelste maal een officieel marschbevel... Deze maal is 't gelukt, de Fransche overheden geven mij namens den Belgische Minister van Landsverdediging een marschbevel die mijn colonne dirigeert op Montpellier, over Bergerac... Wij krijgen eten en essence en rijden onmiddellijk af. Te 19 uur rijden wij voorbij Bergerac, de bakermat van Cyrano... Waar is mijn werk en mijn leven?... Altijd maar herinneringen daaraan... Deze oorlog is een lange pijnlijke dood...! Het moet goed zijn gemarteld te worden als men in de oogen van zijn lievelingen staren kan. Wij zullen den nacht niet te Bergerac doorbrengen, 't is alles te vol... Wij rijden tot een dorpje verder Bouniagues. Buysse en ik vinden logiest bij de onderwijzeres wiens man bakker is in 't dorp. Wij worden er lief onthaald op een goed verzorgd maal. Wij zullen morgen slechts in den namiddag vertrekken... 't Is zondag morgen... 't is plechtige Communie!!!

Zondag 26 mei 1940

Te Bouniagues... 't Is plechtige Communie te Gent... Mijn lief, lief kindje als een wit bruidje zult ge tot O.L. Heertje naderen... Moesje zal blij zijn... Ik kan lezen in Moesjes hart. Goede God aanhoor toch dat gebed, zie toch ons lijden en onze zwakheid! Ik heb in dat kerkje Mis gehoord... 't armste kerkje misschien van Frankrijk... Arme Frankrijk dat de schuld zijt van uw marteling en de onze. Een volk dat zulke kerken heeft en zijn priesters vervormt tot zulke armzalige bedelaars is verre van God en van de hulp die het van de Voorzienigheid verwachten kan... Wij ontbijten en middagmalen bij den bakker, den heer Pastoor is uitgenoodigd ter onzer eer!... Arme kerel, hij heeft, geloof ik, honger... Deelt hij misschien gewoonlijk het stukje lever van zijn onafscheidelijk hondje?... 't Is een zwarte, zwarte morgen geweest met 't beeld van mijn witte kindje vòòr de oogen en de sporen van tranen op de wangen van mijn lief vrouwtje... Waar is mijn wilskracht? Waar is mijn moed?... Vele vluchtende auto's op de baan... geen spoor van mijn jongens. Een Gentenaar, de patroon uit den "Royal Sud". Hij gaat naar Narbonne, hij zal opzoekingen doen naar Albert en André.

Wij verlaten Bouniagues te 13 uur naar Agen. Dat is al 't Zuiden dat zeggen ons de menschen en de troepen die er verblijven. Aankomst te Agen te 16 uur. Wij worden gehuisvest in de cavaleriekazerne, kwartier Toussaint. Zullen wij in stad logeeren? De manschappen krijgen een warm en rijk maal, dat doet ze herleven... Wij slenteren even in de stad... Ik denk met toegenegen hart aan onze lieve, lieve zondagsavondjes in familie... Wij eten met lange tanden een duur maar onnoozel maal in een spijshuis van derden rang... Ik wil niet in een eenzame, killige hotelkamer slapen, dan maar liever op 't stroo met mijn mannen... Op 't stroo liggen nu de menschen... ik wil niet anders... Ik bezit slechts één bed en 'k wou dat ik nooit een ander nog betrekken moest... dan maar liever op 't stroo, gelijk mijn hart in de armoede, gelijk mijn verlangens onvoldaan, gelijk het geluk in mijn prachtig gezin, vergruizeld en kapotgeslagen in een oogwenk... Als ik de mijnen niet mag terugvinden, verkies ik 't stroo van alle andere dagen van mijn leven, want al het andere is valsch bezit en valsche rijkdom. Er bestaat slechts één waar bezit: de genegenheid der zijnen; een waren rijkdom: het familieleven; een waar genot: het samenzijn met de zijnen... Hutten en paleizen zijn slechts overtollige toebehoorten... Zie mijn makkers weenen achter het masker van hun glimlach. Ik hoor het snikken van hun hart doorklinken in hun stem die onverschillig wil zijn. Straks zal Georges de Vaucleroy, de rijke Georges, mij spreken over zijn vergulde armoede, over zijn vrouwtje en zijn drie kindertjes en het knus zondagmiddagje thuis met een taart van 5 frank omdat een loge in den schouwburg te kostelijk was... Hij zal zijn lange gestalte in tweeën plooien in het stroo en weenen met het hoofd tusschen de knieën - zonder valschen lach en valsche schaamte deze maal - en Jefke de Buseré zal zijn kop tegen mij aanleunen en meeweenen en de bleeke kleine Brysse zal mij met groote oogen aanstaren en denken aan zijn moeder zonder inkomsten en zijn broeder in de oorlogshel op 't slagveld... Van der Stylen zal met de handen onder 't hoofd op 't stroo liggen zien in stom lijden over zijn vrouwtje en zijn vier kinderen... en dat alles storten zij uit bij mij... Ik moet het alles meedragen en ze opbeuren alsof ik zelf geen last had van een hart vol verlangen... Nu denken al mijn lieven aan mij, zooals ik aan hen... En toch komt een einde aan die scheiding!

Maandag 27 mei 1940

Wij verlaten Agen te 9 uur. De manschappen hebben in de kazerne een eerste maaltijd genoten, koffie en brood. Wij nemen koffie en brood in een onooglijk cafeetje rechtover de kazerne... Op weg nu naar Toulouse; ik verneem dat de stad vol zit van jongens tusschen de 18 en de 35 jaar... zal ik hier mijn jongens ontdekken... Eerst moeten wij ons in verbinding stellen met de Belgische overheid die alvast een groot hotel heeft bezet... 't ziet er luxueus uit... 't krioelt er van 't Belgisch volk in de omgeving maar... van 12 tot 2 uur is niets te doen... want de heeren moeten gaan eten... Enfin, zooveel te beter voor hen... Ik eet met mijn gat in den auto gezeten een doosje sardienen met een homp brood, al die welgekleede flierefluiters uit de ministeries en de stafbureelen bezien mij met een schuin oog in 't voorbijgaan... maar voor mij en de mijnen is 't oorlog... Zij zijn hier toch grotendeels met vrouwen en kinderen overgekomen in de auto's van 't leger... voor hen is 't nu nog een goeie tijd... en ik vaag mijn broek aan wat zij erover denken! Ik moet spaarzaam zijn met de naphte maar ik zal toch maar voorstellen om van deze twee uren gebruik te maken om op zoek te gaan naar mijn groote jongens... Wij rijden van 't een naar 't ander, naar al de omliggende dorpjes en voorgeborchten, naar scholen en colleges waar jongens zijn ondergebracht, altijd nieuwe hoop en nieuwe moed... altijd nieuwe ontgoocheling... Niets... niets... geen spoor, overal onbekend... Allah! Commandant, van 't hart n'een steen maken, de opzoekingen staken en vooruit naar de burelen en naar uw manschappen... Ik zie al die groote oogen van die arme jongens op mij gericht; zij weten dat ik zoek en dat ik lijd, zij begrijpen... zoo staren ook mijn jongens op de Belgische vluchtelingen die zij op zoek weten naar hun kinderen en familieleden... Thans is de oorlog niet alleen meer het vaneenrijten van lichamen, 't is ook en 't is vooral het verfijnde pijnigen van zielen, het aanjagen van angst om alles wat men lief heeft... Het aan flarden rukken van harten... Waar moet dat heen?... Wij dringen door tot generaal de Selliers de Marouville... er zijn er honderden die daarin gelukken op de duizenden die aanschuiven.... Eenige fijngekleede heeren met hooge stemmen komen namens minister x of y hier den tijd stelen en de verwarring verhoogen. "Nous venons de la part de Jaspar..." en daar zouden ons Belgische piotten moeten wachten om aan wat eten en wat essence te geraken om hun reis voort te zetten en riskeeren van hedennacht nog eens buiten te slapen... Ik trek mijn grove schoenen aan en zeg luidop dat ik nu genoeg heb gewacht en van 't een naar 't ander geloopen om mij 't noodige te laten afleveren... Dat de vrienden van Mijnheer de Minister me een beetje wachten totdat ik bediend ben... 't Pakt!! Ik wordt seffens bediend, zeker om van dien groven boer af te komen?... Ik ontmoet luitenant schepene Goossens... ook in een staf... natuurlijk... maar hij is vriendelijk genoeg en zal mijn adres opnemen en medehelpen Albert en André op te sporen. Wij krijgen bevel ons te begeven naar Barcarès, op de Middelllandsche Zee aan de Spaanse grens... 't Is nog naast de deur en 't zal daar niet warm zijn! En ik die altijd zoo graag de Middellandsche Zee had gezien... Ik verdom gansch dien rotten boel!... Dat men mij late rechtsomkeer maken en zien op hoeveel dagen ik tehuis kom!

Wij moeten dus verderop naar 't Zuiden, aan Narbonne... Wij komen in Toulouse 7 uren te verliezen dank zij het nutteloos heen en weer getrappel... Wij zullen toch een avondmaal gebruiken in een Fransch klein restaurant dichtbij de kazerne, ook de manschappen hebben vanmiddag gegeten, wij alleen niet. Wij raken tenslotte verzeild in een officierenmess... De Fransche officieren zijn zeker weinig vriendelijk voor de Belgen, die zij als een soort verraders aanzien... Ik walg van al die dingen na de vreeselijke opofferingen aan mijn landeken en mijn volk zijn opgelegd.

Wij vertrekken rond 18 uur naar Narbonne en onderbreken onze reis te Donneville; daar vinden wij een groote hoeve en ikzelf een meidenkamertje in een soort kasteeltje. De mannen verleven de levensmiddelen ontvangen te Toulouse. Ik weiger het eten dat ons vriendelijk wordt aangeboden; vanaf heden heb ik geen Fransche gunsten noodig.

Dinsdag den 28 mei 1940

Zal het vandaag den laatsten dag zijn van dien kruisweg? Wij verlaten Donneville voor Narbonne... 't Is een prachtige streek, wij slingen door de voeten der Pyreneeën, 't laat mij alles koud... Ik verlang naar mijn jongens die hier moeten zijn en naar 't einde... Deze reis is een soort pijniging, een verfijnde martelie... "Zie hoe mooi dat alles is geschapen... Hier zoudt gij graag gekomen zijn met het vrouwtje en de kinderen, om van Gods lieve natuur te genieten... Zie al het schoone dat gij zoudt gemaakt hebben..." Dat is iemand martelen en maar altijd aan thuis denken en naar huis verlangen. Een gevoel van oneindige leemte te midden van een grooten overvloed... De oorlog is voor mij geworden wat ik hem het meest heb gevreesd: "de pijn van schade".

Onder den weg roept men achter ons aan, in de dorpjes waarlangs wij heenrijden... Het bleeke Bryske maakt er mij opmerkzaam op, hij zegt dat men roept "Sales Boches" en iets als "traîtres". Wij vernemen aldra dat de Franschen door den radio hebben vernomen dat Koning Leopold van België met het gansche veldleger heeft gecapituleerd, men spreekt van verraad!!! Dat is niet waar... niet waar!... Wat kent een Fransche ziel van de verknochtheid aan een vorstenhuis?... Zij begrijpt er niet eens de beteekenis meer van... Misschien heeft de Koning wel den strijd doen staken, nooit heeft hij iets of iemand verraden... Leugen en leugen en zwadder... Wij hooren toevallig in een winkeltje waar de radio openstaat een hevigen aanval van P. Raynaud op de Koning der Belgen... Onze jonge moedige vorst wordt er aangevallen en bezwadderd op een afgrijselijke manier. Ik geef het bevel aan de officieren die rond den post luisteren onmiddellijk den omroeper te verlaten en hun plaatsen in de camions in te nemen... Ik zie adjudant De Wolf en de anderen weenen... Zal men dan steeds alles wat van België is vernielen, vermoorden en pijnigen... Wij wringen onze vuisten in machtelooze woede... Wij gelooven in de rechtschapenheid van onzen Vorst. Wij haten vurig diegenen die hem den rug toekeeren. Wij verfoeien de politiekers die hem belasteren. Ik wist niet dat de Franschen zoo ontzettend laag en egoïstisch konden zijn en zoo onbeschaamd ons dien laster in het aangezicht te spuwen... Waarom spreken zij niet van hun Gamelin en hun 15 generaals die zij hebben moeten afzetten... Hebben die ook verraad gepleegd. In 't voorbijrijden zien zij ons met schuine of valsche oogen... zichtbaar hoe men diegenen ontvangt die den eersten stamp ontvingen omwille van Frankrijk zelf... Wacht u wel, arm land, deze strijd is niet ten einde... wat zal morgen uw eigen houding zijn... Enfin, ik begrijp de reactie van de Franschen enigszins, niet zij zijn schuldig zoo zeer, maar hun leiders en diegenen die om zichzelf wit te wasschen een ander zwart maken. Wij Belgen blijven trouw aan onzen Koning. Wij Belgen weten dat hij niet verraden kan.

Wij zijn van Donneville naar Narbonne gereden. Wij moeten ons in de statie naar den Belgische commissaire begeven; 't is een luitenant die ons aanduidt dat ons regiment, het 52e, te Clermont de l'Hérault verblijft. Wij krijgen een laatste maal essence en vertrekken naar Clermont. Te 17u 30 bereiken wij het kleine stadje midden in de uitloopers van de bergen der Cevennen. Majoor Marlier, commandant Bekaert en enkele oudgekende en nieuwe officieren ontvangen ons met vreugde. Wij vinden een kleine opbeuring in dat wederzien... Majoor Marlier deelt ons mede dat wij ontheven zijn van onzen eed van getrouwheid aan den Koning... Ik antwoord spontaan dat ik mij daarvan niet ontheven gevoel en het ook niet wensch te zijn en dat ik mij liever in een concetratiekamp laat opsluiten dan mijn tong in te slikken. Wij worden weer weggestuurd naar een dorpje op 2½ km van Clermont, het kleine Nébian... Rond 6 uur bereiken wij onze bestemming... 't is hier prachtig van natuur, maar ijselijk vuil in de huizen en overal... Tientallen honden loopen elkanders vlooien te bijten in den nek... Soldaten klagen van de vuiligheid in hun onooglijke logementen!...

Ik slaap in een leegstaand huis in een mooie, zuivere kamer met een groot, modern bed... veel te groot voor één persoon... Moeske, moeske, wat heeft dat reisje mij al tranen gekost!... En u? En de anderen allemaal?

Woensdag 29 mei 1940

Onzen eersten dag te Nébian. Veel werk wegens installatie en over en weer geloop tusschen Nébian en Clermont. Geen nieuws, nergens, van de rest van 't bataljon... Kennismaking met de notabelen van 't dorp... Weinig sympatieke bevolking bij 't eerste aanraken... Zelfs geen treffelijk privaat om op 't gemak zijn noodwendigheeden te voldoen, enfin, 't zal misschien verbeteren. Wij vinden hier veel Belgische vluchtelingen, allemaal Walen. Een reeds bejaarde dame van Namen neemt ons op in haar stal om mess te doen. We eten eens lekker maar de omgeving is vreeselijk vuil... Tweede avond, tweede cafard te Nébian... Ik schrijf naar monseigneur Joliet te Rome: zal hij willen geld sturen naar Moeske als ik het op zijn naam stort en een brief aan Moeske voortzenden? Wat zal er anders van Moeske en de kindertjes geworden? Waar zijn mijn jongens?... Waar is Christine?

Nébian, Hérault. Hier op deze plaats loop ik dag in dag uit, op en neer, als de zon mij er  niet wegjaagt en de jongens zitten hier dikwijls hun verveling uit te zweten aan den voet van dat kruis boven 't pijlken (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Hier op deze plaats loop ik dag in dag uit, op en neer, als de zon mij er niet wegjaagt en de jongens zitten hier dikwijls hun verveling uit te zweten aan den voet van dat kruis boven 't pijlken (© coll. J. Bourgeois)

Donderdag 30 mei 1940

Nébian - zon - snikheet en cafard!

Vrijdag 31 mei 1940

Ik kan er mij onmogelijke bovenwerken, ik geloof dat nu eerst de reactie komt van al die voorbije dingen... Ik heb zelfs de moed niet om te schrijven... Hoe zou ik ook? Aan wien en langs waar?

Slaapwel al mijn lievelingen, moget gij in een gerusten slaap al het leed vergeten dat gij nu lijden moet en dat ik zoo hevig met u meevoel.

Zaterdag 1 Juni 1940

Nu reeds Juni.

Commandant De Raedt komt te Clermont aan met de grootste hoeveelheid van het bataljon... Ik zie mijn compagnie weer met Van Maldeghem aan 't hoofd... De 1e sergeant Vande Verre heeft alle caissons en paarden gered. Flink zoo... Zij aanzien mij zoowat als een vluchteling... Ook dat nog? Laat ze maar denken, ik ben gerust, maar laat niemand om de liefde Gods iets zeggen, want die krijgt mijn vuist in zijn gezicht. De Raedt vraagt mij waar ik heb gezeten? Ik keer de vraag om... ik wil er overigen niets meer over zeggen en verwijs hem naar het reisverslag dat ik heb ingediend bij het regiment. Hij vraagt mij het hem te doen afschrijven om zijn eigen verslag dat hij moet indienen te kunnen schikken. Ik heb mijn verslag niet moeten schikken... 't is alles gebeurd gelijk of het erin staat, hoor!... Nu geduld maar... Waar zijn mijn jongens?

Zondag 2 Juni 1940

Eerste zondag te Nébian... Hoor de klokken van H. Kerst en die van de arme Klaartjes.... God, God!... Van 's morgens vroeg wakker worden met het onweerstaanbare verlangen naar huis... hoelang moet die marteling nog duren? Ik ben nog niet uit bed, daar staan twee korporaals voor mijn bed; zij hebben nieuws van André en Albert... Zij overhandigen mij een visitekaartje geschreven door de jongens... Lieve jongens... "Alles wel aan boord", zeggen zij; flink zoo, zij houden zich kloek... 't dagteekent van den 25 mei. "Zij hadden een pak van 't hart toen zij vernamen dat ik in Frankrijk was"... en ik dan? "Dat ik Moeske zou verwittigen als 't mogelijk is, dat haar beide sloebers goed gaan", ... Moeske verwittigen!... Arme, arme Moeske, wat moet er van u geworden in dezen tijd? Gij die altijd zooveel vertrouwen had in mijn zekerheid tot de toekomst! Wat moet gij in uw vertrouwen zijn geschokt! Verschrikkelijk... en toch zal alles terecht komen, toch moet alles terecht komen. Dat is toch tenslotte 's levensloop dat alles terecht komt naar Gods wil. Was ik toch maar naast u om u het noodige vertrouwen in te boezemen... Het kaartje dateert van 24 mei... Zij begaven zich toen naar Narbonne en waren in de omgeving van Orléans elk met een fiets... Hoe moet dat nu? Waar zijn mijn arme jongens nu?... Dus toch ergens in 't groote Frankrijk, op 't stroo, misschien met honger en vol harteleed!... Ik zal ze vinden, ik wil alles afzoeken wat ik kan.

Nébian, Hérault. De eenige twee breede straten van Nébian (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. De eenige twee breede straten van Nébian (© coll. J. Bourgeois)

Ik telegraphieer naar de politie van Orléans en die van Narbonne met betaald antwoord... Ik heb even voor 94 fr. telegram. Ik schrijf naar Toulouse, naar Goossens en verzoek langs alle kanten om antwoord en opzoekingen; ik schrijf ook naar den hoogen Commissaris te Sète, Mr. Bovesse... Nu is wachten op antwoord en geduldig zijn de boodschap... Denk aan mijn onrust!

Midden in den morgen komt weer wat anders... ongelooflijk! Luitenant Marquet vertelt mij: "Ik heb u nog niet kunnen zien sinds gisteren, maar te Paulhan is Mevrouw Janssens met haar twee kindertjes, ze zoek naar kommandant Janssens"... Aai mijn hart! 't Is of het een oogenblik stil stond, dus toch waar, Moeske en de 2 kleinen zijn hier, en waar is nu onze Christine?

Gauw, eerst en vooral op zoek naar mijn vrouwtje... Naar Paulhan, dat is toch maar 8 km hier van weg. De adjudant is al weg per auto omdat de dienst mij vasthoudt; ik brand van verlangen en ongeduld. Hij komt weer: er zijn meerdere Janssens te Paulhan. Hij heeft met een dame gesproken, een Oostenrijkse Mme Janssens. Hij moet te 2 uur terug in 't gemeentehuis zijn te Paulhan; of ik meega... Natuurlijk ga ik mede nu, gelukkig overtuig ik mezelf dat het onmogelijk is... Het is onmogelijk, want het ware nog te veel geluk in al dezen tegenslag... En dan begint die tragi-comische ontmoeting van mijn leven...

In de "mairie" van Nébian niets gekort; daar kent men geen dame van commandant Janssens, wel zijn er twee, drie dames Janssens... de voornamen stemmen niet overeen... Moed maar, commandant, en volgende maal gaat het beter... Ik lach... waarom zou ik weenen bij al die oogen die mij aanstaren, Moeske? De adjudant kent mij beter: wij geven het niet op... Zij is immers hier aangezien zij naar u heeft gevraagd... kom, wij wagen het erop, wij rijden een weinig in 't stadje rond of we geen spoor vinden, en goed uit de oogen zien hoor!.

Twee, drie navragen aan Belgen die ons toelachen... niets gekort... Zie daar die dame met twee jongentjes schijnt een Belgische, wij stoppen. "Français ou Flamand, Madame?" 't Is een Antwerpsche: "Mij is 't zelfde!" "Madame, kent u geen Madame Janssens die hier in Paulhan is met haar twee kindertjes" - "Welja, Mijnheer, die ben ik zelf." - "Neen, Madame, pardon, 't is dat niet!" -Kent gij soms geen commandant Janssens, Mijnheer?" - Welja, Madame, dat ben ik!" - "Neen, Mijnheer, gij zijt het niet!"... Wij zien elkander aan en wij lachten om den gekken toestand!... wij lachten allebei even groen... God, wat is dat pijnlijk... Zij, Madame Janssens, met haar twee zoontjes is op zoek achter haar man commandant Janssens van Antwerpen... Ik, commandant Janssens van Gent ben op zoek achter mijn vrouwtje en haar twee dochtertjes...

Droevige thuisreis... Ik noem dat "thuisreis"!... De Wolf wil troosten... Zwijg, De Wolf, dat helpt tot niets, jongen, mijn hart nijpt toe van angst en verlangen naar allemaal, naar allemaal!...

Maandag 3 Juni 1940

Te Nébian... Troosteloos eenzaam... Mooie bergen... mooie omgeving... maar zwarte gedachten.

Nébian, Hérault. Aan 't pijlken is 't logement van mijn mannen. Vlloien en beesten voor niets ! (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Aan 't pijlken is 't logement van mijn mannen. Vlloien en beesten voor niets ! (© coll. J. Bourgeois)

Dinsdag 4 Juni 1940

Te Nébian - onrust en verlangen altijd maar aan... Is dat ook nu het leven van mijn huisgezin, daar nog bijgevoegd de armoe en den honger misschien?... Men signaleerde mij dat te Aspiran Vlamingen verblijven... 6 km van hier... Daarheen per fiets... De dokter en ik... De dokter heeft zijn vrouwtje en vier kinderen teruggevonden in 't Noorden op meer dan 900 km... Zij komen waarschijnlijk vandaag... Gelukkige man, gij hoeft uw geluk voor mij niet te verbergen, hoor,... 't is zoveel te beter voor u, hé? Hij vergezelt me, ik geloof dat hij mij niet goed vertrouwt... Te Aspiran... niets, de pastoor is vriendelijk, hij rijdt me per auto naar 4 à 5 omliggende dorpen waar Belgen zijn en vooral dan Vlamingen... Ik ontmoet te Fontès één enkele oud-leerling van over een paar jaar... arme jongen... zoo zijn ook nu mijn jongens hunkerend naar een gekend gezicht en hun armoe verbergend... enfin in Gods naam, 't is weerom niets. Ik krijg van den pastoor een adres te Toulouse: een studenten-centrum van K.S.J. Ik schrijf nog heden of zij toch mijn jongens niet vinden kunnen... Als ze maar bij me zijn, dan krijg ik ook misschien meer zekerheid over wat Moeske heeft gedaan of zinnens was... Maar ik vind ze niet!!!

Nébian, Hérault. De schoonste straat van Nébian (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. De schoonste straat van Nébian (© coll. J. Bourgeois)

Woensdag 5 Juni 1940

Een dag als alle dagen... verveling en onrust... onrust en verveling... warmte en vuiligheid... vuiligheid en warmte... Ik zal vergaan van verlangen.

Donderdag 6 juni 1940

Niets!... Ik schrijf naar Pater De Muinck in Zwitserland... Mag ik geld naar België sturen?... Ik krijg antwoord van Goosens uit Toulouse, geen nieuws van mijn vrouwtje... geen nieuws van mijn jongens... Eenmaal drinken en alles vergeten... Bryske moet weg.

Nébian, Hérault. Wat peinst gij van die 'Grand Rue'? 't Is nog vuiler dan het er uitziet (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Wat peinst gij van die 'Grand Rue'? 't Is nog vuiler dan het er uitziet (© coll. J. Bourgeois)

Vrijdag 7 Juni 1940

Nieuws uit Orléans... men vindt mijn jongens niet... nieuws uit Narbonne: men kent mijn jongens niet... en toch zal ik ze vinden!... Bryske mag blijven.

Zaterdag 8 Juni 1940

Dr. Vander Donckt zijn vrouwtje is daar met de 4 kinderen. God, God... Hoelang moet dat nog duren?... Bryske moet weg... vaarwel.

Zondag 9 Juni 1940

De vroegmis en overal en altijd en in alles die herinneringen aan tehuis : nu doet Moesje dit, nu deden de kinderen dat... is dat soms geen lafheid... Neen, ik zal het niet toonen, eenigen zien er evenwel dwarsdoor... niet drinken vandaag, liever de verveling dan maar... Moeske lief, voelt gij mijn verlangen? Of is het uw verlangen dat mede tot mij doordringt en het mijne vermeerderen komt.

Maandag 10 Juni 1940

Nebian is verveling... Hoe mooi zou het zijn gezien in rustige dagen in gezelschap van mijn lieven allemaal!... Hoog den berg op tot ginds in die blauwe verten van 't Zuiden, daar ligt de blauwe zee en zo... zo dorpjes die schuilen tegen de bergruggen, zacht golvende groene ruggen of spitse donkere kammen die baden in een blauwachtige waas... 't Is alles niets waard, min waard dan den blik uit mijn vrouwtjes oogen die mij uit die verten zoo weemoedig aanstaart, min dan al die klare oogenparen van mijn kinderen die ik en één voor één voor mij zie.... Geen nieuws.

Dinsdag 11 Juni 1940

Niets!... Niets!... Niets... als in mijn binnenste. Ik wordt aangeduid als majoor... ik moet weg met een bataljon naar 't vuur...

Woensdag 12 Juni 1940

God zij dank! God zij dank! Ik kan niet verder meer. Een telegram van André en Albert uit Toulouse, zij vragen om te telephoneeren... Hip... hip! Ik durf niet telephoneeren... ik zal niet kunnen spreken... Goddank, ik mag niet, de verbindingen zijn onderbroken! Ik zend telegram met betaald antwoord, bevel van seffens hier te komen. Een nieuwe telgram volgt nog denzelfden dag van burgemeester met toelating te komen... Een brief volgt 's avonds vol inlichtingen... Ik zend een telegrafisch mandaat van 1.000 fr. Zij mogen geen honger meer hebben en moeten maar de reis betalen. Zij komen, nu zal alles wel in 't reine komen!!! Ik mag hier blijven, een ander moet weg.

Nébian, Hérault. De kerk (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. De kerk (© coll. J. Bourgeois)

Donderdag 13 Juni 1940

Geduld man, geduld... Zij zijn nu immers gevonden, gansch 't dorp weet het al, iedereen schijnt gelukkig met mij... had ik nu maar ons Moeske en mijn meisjes allemaal... Toe, dat komt nu ook wel... Nu is alles maar een kwestie van geduld, niet meer...

Vrijdag 14 Juni 1940

Een telegram van André : Arrivons demain. Partons à midi!... Stil zijn hier in mijn binnenste, nu niet gek worden... Mijn jongens komen, nu zal 't uit zijn met hun lijden, nog 24 uren wachten... nog wachten... Of ik een kamer wil voor hen? Nee hoor, 't bed is groot genoeg voor 3, ze nu niet meer lossen... Ik wou dat ons Moeske het wist, ik hoop dat zij meent dat de jongens altijd bij mij waren... Maar 't is een speld in een hooiopper... er loopen hier zoovelen rond die angstig achter hun kinderen schreien... 't Loopt als een vuurtje, 't nieuws dat mijn jongens komen... Mijn kolonel zocht ook de zijne, ik zend hem gauw 't adres dat mij hielp!...

Zaterdag 15 Juni 1940

't Is vandaag... te middag... niets... 't kan ook nog niet, ze vertrekken nu maar!... Te 4 uur niets... trein gemist of retard. Ik sta op den grooten weg langs de baan waar de autobus stoppen zal... Nu nog 2 uur wachten... te 6½ uur daar is de bus... daar zie ik mijn lachebek en mijn ernstigen groote... Bleek en mager wel... Hier zijn ze in mijn armen... 't Is goed zoo. 't Is goed!... Wij hebben elkander een heleboel te vertellen, wij wandelen het dorp in, arm in arm... Elkeen lacht en wenscht geluk... dat mag wel ook. Moeske lief, haddet gij dat maar even kunnen zien, welk pak van uw hart en welk geluk ook voor u... Ik heb twee kinderen gevonden, ik heb twee makkertjes bij... wat een genot en wat een vertellen, en al ons gedachten maar altijd weer gevestigd op thuis... en nog thuis... Ons eenig bed lijkt wel eenigszins op de kuip van Sinterklaas : bomvol... Ik heb maar een klein hoekje, maar ik slaap nu want ik heb een deel van mijn schatten terug... Waar blijft nu de overschot?... Waar blijft nu mijn grootsten schat, mijn vrouwken. Alles spreekt mij van u, van uw liefde en uw zorgen. Moerdeken, gij hebt u waarlijk gansch aan ons gegeven, want zelfs in alle kleinigheden bij mijn jongens ontwaar ik u, altijd u.

Zondag 16 Juni 1940

Een eerste mooie zondag, vol van tehuis. Mijn jongens worden hier ingelijfd in ons soldatenmidden... 't Is wat ruw, maar 't is gemeend... Konden wij dit toch alles aan Moederken laten weten om ze gerust te stellen.

Maandag 17 Juni 19440

Niets dan het verlangen naar huis...

Dinsdag 18 Juni 1940

Hoe moet die oorlog eindigen? Ik verlang naar u, mijn Moeske lief!

Woensdag 19 Juni 1940

Waar gaan de Franschen heen? Wat gebeurt er bij ons? God, laat het uit zijn?

Donderdag 20 Juni 1940

Niets, ik moet vechten tegen den cafard... weeral

Vrijdag 21 Juni 1940

.... Moeske... mijn meisjes...

Zaterdag 22 Juni 1940

Nu deden wij tehuis dit... nu deden wij dat!... Zal het wapenstilstand worden?

Zondag 23 Juni 1940

Een droeve zondag als de vorigen, reeds den zevenden dat we van huis weg zijn... hoe lang nog?

Maandag 24 Juni 1940

Niets!...

Dinsdag 25 Juni 1940

Is de wapenstilstand eindelijk geteekend? God, wat een zucht van verlichting. Onze jongens zijn gek van verlangen. We zullen nu toch gauw tehuis zijn? Wat zal Moeske ons verwachten!

Woensdag 26 Juni 19440

De majoor zegt binnen 10 dagen gaan we naar huis!... Mijn jongens werpen alreeds hun stroo weg... Allo, als 't maar waar is!

Donderdag 27 Juni 1940

Wij zullen Vrijdag a.s. niet vertrekken, men heeft te rap gesproken... 't is onvoorzichtig zooiets! Moesje, ik verlang zoozeer naar u... Het wordt een onverdraaglijke pijn!

Vrijdag den 28ste Juni 19440

Niets! De jongens worden bar onrustig. Ze klagen over tekort aan eten... 't Rantsoen is wel kleiner, maar tekort is er niet... 't is de mistevredenheid die woelt.

Zaterdag den 29ste Juni 1940

Nog een week voorbij... A.u.b. dat het toch vooruit ga!

Zondag den 30ste Juni 1940

Den 8e zondag van huis weg en zonder nieuws... Ik verhuis morgen... De man hier komt terug, dus de menschen betrekken weer hun huis... Gelukkige menschen.

Maandag den 1ste juli 1940

Twee arme kamertjes... allons, voor den tijd dat 't nog duren moet... De jongens samen in 't beste kamertje en ik hier, 't is al goed... Maar als ik alleen lig, dan is 't slapengaan en 't opstaan een foltering!... 's Morgens eruit van te 5 uur en 's avonds er later in... 't is geen remedie.

Dinsdag den 2e juli 1940

De jongens beginnen te roeren! Niets bij mij, Goddank! In de eerste compagnie zijn verscheidene vluchtelingen... hoe zullen die dien weg afleggen? 't Moet eindigen.

Woensdag den 3e juli 1940

De slechtste nacht die ik ooit heb gehad. Ik ben physiek en moreel op van verlangen naar huis!

Donderdag den 4e juli 1940

't Is een kwade vlaag, 't zal moeten overgaan, maar 't is lastig! De jongens loopen weg.

Vrijdag den 5e juli 1940

't Is dus zoover gekomen, ik zat wat te kaarten met de jongens bij Mr en Mme Ehlen en de 2 kinderen... Wat is dat gehuil op de groote plaats na 9 uur 's avonds... Ik spring de trappen af en 'k sta voor een huilende bende van mijn manschappen... de heethoofden vooraan... zij hadden mij daar niet verwacht, 't wordt een doodsche stilte... Nu seffens ingrijpen: -"Wat wilt gij?" - "Wij moeten naar huis!" Ik lach, 'k geloof dat het erg valsch klinkt... Allo, kloek blijven. -"Rechtsom en naar binnen in de kantonnementen." Goddank, ze gaan, op 5 minuten is alles verloopen!... Ik heb ze gedurende een kwartuur tegengesproken in den donker... Hoort gij ze ook weenen?... Arme jongens!... Ik maak een rapport, men zal zich moeten haasten!

Zaterdag den 6e juli 1940

In de andere compagnies vliegen de jongens weg lijk de duiven... Goddank, ik heb ze nog in handen, bij mij blijft alleman, ze gelooven mij, ik heb ze die valsche hoop uitgerukt en ze wel doen verstaan niet vóór het einde deze maand!

Zondag den 7e juli 1940

Ook de vluchtelingen zijn aangegrepen door de huiskoorts... Alleman wil weg... en ik dan... opgepast, op post blijven. De 9e zondag van huis weg!

Maandag den 8e juli 1940

Wij moeten afleiding bezorgen, wij zullen hier in Nébian een sportfeest inrichten in 't groot... Lieve God, wat is dat tegen mijn goesting... sport en ik!... Feesten en nu?... Enfin, 't schijnt te pakken.

Dinsdag den 9e juli 1940

De vlucht duurt voort en groeit nog aan... Als 't bij mij begint is heel de Compagnie ineens weg! Ze hangt te zeer aan elkaar. Moesje, moesje, waren wij maar bij u... 't Is zoo lastig nu de mannen leiden. Ge kunt er hun lijden bijnemen als gij ze wilt behouden. Heb ik nog niet genoeg met 't mijne?

Woensdag den 10e juli 1940

Niets... dan heimwee! Een jongen uit mijn compagnie is gestorven in Montpellier... Arme jongen!

Donderdag den 11e juli 1940

Albert zijn feestdag!... Een dolle dag van cafard... Albert doet alsof hij geen cafard kent... Mooi zoo, jongen, maar uw vader bedriegt gij toch niet.

Vrijdag den 12e juli 1940

Ons feest van zondag is verplaatst op 21 juli.... waren we dan maar weg!

Zaterdag den 13e juli 1940

Cafard!... Mijn soldaat Claeys wordt begraven verre van moeder.

Zondag den 14e juli 1940

De 10en zondag van huis weg! 't Is vreeselijk lang! Moeske lief, hoelang nog?

Nébian, Hérault. Begrafenisplechtigheid van een mijner beste jongens (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Begrafenisplechtigheid van een mijner beste jongens (© coll. J. Bourgeois)

Maandag den 15e juli 1940

Wij doen een grooten lijkdienst in het kerkje van Nébian en een ceremonie op het kerkhof vóór het beeld der gesneuvelden... 't Is niet moeilijk van nu de menschen te doen weenen!

Nébian, Hérault. Op het kerkhof (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Op het kerkhof (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Nog op het kerkhof (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Nog op het kerkhof (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Nog op het kerkhof (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. Nog op het kerkhof (© coll. J. Bourgeois)

Dinsdag den 16e juli 1940

De mijnen blijven, de anderen vluchten. 't Zal bij mij ook niet lang meer duren, ik raak uitgeput.

Woensdag den 17e juli 1940

Niets... tot 's avonds: men verwittigt mij, ik wordt in Clermont opgezocht door menschen uit Gent... 's Avonds te 11 uur vlieg ik er heen per fiets met Henri Vyncke... God, 't is Amédée en Dua met nieuws van huis... Ik heb wel geen briefje, maar 'k heb toch nieuws. Alles goed?... Ik ben niet heel overtuigd, maar heel slecht zal het toch niet zijn... en Goddank, mijn groote Christine is bij Moeske en de kleintjes gebleven!... Wat een steen van het hart. 't Is goed zoo... Kon ik nu maar inslapen na dien brief die ik schrijf tot 3 uur in den nacht. A.s. week heeft ons Moeske dus nieuws en de 2000 arme Belgische frankjes waarover ik hier nu beschik.... Hadden de ezels mij betaald, dan kon ik er 3000 of 4000 meegeven, 't zou nog niet weinig van pas komen ginder.

Donderdag den 18e juli 1940

Amédée en Dua spreken tot de manschappen en nemen hun brieven mee, zij herleven, maar het verlangen wordt van langs om grooter. Hoelang zullen ons mannen dat hier nog volhouden?

Vrijdag 19 juli 1940

Ik wordt gewaar dat de manschappen mij ontsnappen... zij zullen wegvluchten. God, geef mij mijn huisgezin terug en laat mij niet verder het lijden der anderen meeslepen.

Zaterdag 20 juli 1940

De Belgische vluchtelingen kramen grootendeels op. De vriendelijke familie Ehlen verdwijnt terug naar huis... Wij blijven. Ik vecht van 's morgens vroeg tot zondag morgen 3 uur tegen diegenen die mij ontsnappen, om ze te behouden. Er is teveel aan geriskeerd, ze zullen onder den weg krepeeren als ze wegloopen. Eenige gegradeerden laten hun mannen in den brand, 't zijn lafaards. Mijn sergeant-majoor Lully, mijn foerrier Balens natuurlijk en Henritje Vyncke... Ik heb hem verwittigd dat hij bij mijn terugkeer te Gent een vijand zou vinden... 't heeft niet mogen baten. De brief van zijn vrouwken heeft zijn hoofd op hol gebracht. Hij heeft zijn plicht niet verstaan!... Hij is vertrokken en ik vrees dat hij niet tehuis zal geraken... 't Doet mij pijn... Een tiental mannen zijn weg met hen, Goddank allemaal van de 53e Compagnie, die kennen mij min en hadden min vertrouwen, de mijnen zijn gebleven... Ik maak een dringend rapport, men moet ons den datum van vertrek doen kennen ofwel ik geef de verantwoordelijkheid op!

Zondag 21 juli 1940

De brieven van Gent beginnen aan te komen. Ik kan niets verlangen. God weet hoeveel het kost om brieven te verzenden en kwestie heeft ons Moesje zelfs het noodige geld om brood te koopen!... Wat een knagenden worm! De 11e zondag van huis weg... 't Feest lukt, heel Nébian staat op stelten... Enfin, de jongens vergeten hun leed en... ik ben ziek, ik lig van te 8 uur in 't bed... van slapen niets!...
Nébian, Hérault. 21 Juli 1940. 'Café de l'Union' (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. 21 Juli 1940. 'Café de l'Union' (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. De jeugd van Nébian (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. De jeugd van Nébian (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. 21 Juli te Nébian. Afscheidfeest ! (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. 21 Juli te Nébian. Afscheidfeest ! (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. 21 Juli. Officieren en toeschouwers (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. 21 Juli. Officieren en toeschouwers (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. 21 Juli 1940 te Nébian. Afscheidfeest (© coll. J. Bourgeois)
Nébian, Hérault. 21 Juli 1940 te Nébian. Afscheidfeest (© coll. J. Bourgeois)

Maandag den 22e juli 1940

De belofte van het naar huis gaan is daar. Er komt wat kalmte in de gemoederen, maar 't zal niet lang mogen duren! Ik ben letterlijk ziek.

Dinsdag den 23e juli 1940

De Minister zal ten spoedigste den terugkeer organiseeren... wanneer zal dat zijn?

Woensdag den 24e juli 1940

Een generaal is op weg naar hier met het plan van den terugkeer... Gelukkig maar dat de mannen dat alles gelooven... Ik hoop vurig dat het waar is.

Donderdag den 25e juli 1940

De eerste treinen zullen ingelegd worden vanaf 1e Oogst, 4 à 5 treinen per dag... Dus tegen 15 Oogst tehuis... Lieve God, geef dat het waar zij... Ik kan niet genezen in deze warmte .

Vrijdag den 26e juli 1940

Nog een dag voorbij te Nébian... ijdele dagen die niet tellen in mijn leven, tenzij door het nuttelooze en door het pijnen. De ondraaglijke hitte vult mijn armzalig kamertje... Mijn pyjama op het naakte lichaam weegt nog als lood... Hoe kunnen 's levens stormen iemand zoover uit zijn strooming verwijderen?... 't Is hier anders wel heel mooi... De donkere heuvelruggen die om en aan de gezichtseinde liggen hebben van 's morgens vroeg een luchtigen blauwen mantel om en de lucht zelf is onpeilbaar diep en blauw... Keert men het aangezicht ten Westen, 't is een eindelooze zee van blauwgroene wijngaarden in trappen verdeeld tot hoog op de bergruggen door bruingrijze muurstukken. Keert men het aangezicht ten Oosten of ten Zuiden, de bergen toonen hun naakten rotsrug hier en daar bedekt met 't goud van den bloeienden ginst, 't rood purper der reukerwten, 't grijs der olijfboomen en 't donkergroene der sycomoren. De wegels die slingerend den berg beklimmen bieden de bekoring der blozende perziken, der gouden abrikozen, der purpere vijgen, der bloedroode granaatappels, der doornen, der donkelblauwe moerbeziën die ons doen verlangen naar de eindelooze gezichteinders van ons platteland... Weldra heeft de zon den ganschen hemelkoepel gevuld en jaagt u weg in de deemstering der halfdonkere kamertjes achter de gesloten blinden in 't gegons van vliegen en muggen, terwijl buiten 't eentoonig gesjir der krekels in ons den weemoed wekt van het afwezig gezang onzer leeuwerikken, of den lustigen slag van onze vinken... 't Is vier uur in den namiddag vooraleer men het hoofd in 't licht steken kan... en dan overvalt u de loomheid van den luien dag en 't verlangen naar frischte en beweging... Men heeft zich goed te spoelen en te verfrisschen, 't blijft alles kleverig en nat, zooals de mannen en de vrouwen er hier uitzien... De jeugd alleen kan hier haar frischte bewaren en dan nog voor hoelang?...

Straks moet ik het bed in... Wat moet het een geluk zijn dezen naren droom achter den rug te hebben... Al die schoonheid zelf is geen schoonheid wanneer men er steeds in weervindt de afwezigheid van hen die men lief heeft.

Zaterdag den 27e juli 1940

Vandaag gaf de compagnie een afscheidsfeest van Nébian... De mannen waren dronken meer van zot verlangen naar huis dan van wijn. God geve dat zij niet bedrogen uitkomen en dat tegen den 15e Oogst a.s. de vertrekdatum gekend zij... De reactie zou anders vreeselijk zijn en de gevolgen niet te overzien...

Als ik mag tehuis komen met mijn jongens zal ik veel zedelijke rust noodig hebben, ik voel mijn wilskracht erg verzwakken.... Moederken en kindjes, in verlang zoo innig naar u.

Zondag den 28e juli 1940

Nauwelijks na de Vroegmis is daar al reeds een nota van de hoogere overheid... Men zal huiswaarts keeren te beginnen met een andere afdeeling... Men zal huiswaarts keeren als Duitschland het zal veroorloven... Wanneer zal dat zijn?... en wie heeft het recht alzoo de menschelijke vrijheid aan banden te leggen, de familie uiteen te rukken en den eenen mensch door de macht aan den anderen te onderwerpen om hem zijn vrijheid van beweging te ontneemen...'t is erg!

'n Zware emotie vandaag: te 12 uur komt men mij verwittigen dat er een brief is uit Gent, van mijn vrouw... De jongens zien mij van kleur verschieten... Luitenant Van Maldeghem zegt met een vlak stemmetje dat er nog niets is voor hem... ik troost zoo goed ik kan. De ordonnans loopt te vierklauw de brief halen... 't Is er eene uit Gent... van een mijner oudleerlingen en de moeder of de tante vraagt mij hem te willen voorsturen... het adres is veel te slecht gegeven... Voilà... eigenlijk is dat niets in schijn... Hier is dat een vezeltje lillend vleesch die men u uit 't hart rukt... Ik doe natuurlijk alsof het niets is... omwille van de jongens... maar dat tegenvallertje met 't nieuws van hedenmorgen en 't is een heel pijnlijken zondag geworden van binnen.

De brief was open, ik heb hem dus toch gelezen want hij kwam van Gent. Ik heb wel gedaan...Moeskes naam was er tweemaal vernoemd en ik vernam aldus dat Moeske gezegd had dat wij het hier allen goed stelden en dat zij ons adres had.

Ja, Moeske lief, wij stellen het hier allen goed en ik ben blij dat men het u heeft kunnen doen gelooven, dat ik het heb kunnen doen gelooven aan anderen. Straks schrijf ik nog wel een briefje dat morgen nogmaals weggaat en dan zal daar het volgende niet inschrijven:

Wij stellen het hier slecht, archislecht zonder u en ons kindertjes... Wij zullen het altijd slecht stellen als wij niet samen zijn, wij zijn te zeer vergroeid tot één geheel om het zonder elkaar goed te kunnen stellen... Elke daad, elk voorval brengt mijn gedachten weer bij u... Ik sta op en hoor de klokken luiden... 't zijn stemmen van bij u... Ik verander van waschgoed... mijn hemd is niet gestreken zooals bij u... mijn onderbroekje is buitenste binnen gekeerd, er liggen een paar grijze grove kousen gereed die niet van mij zijn...dat gebeurde niet bij u... Ik krijg een zakdoek van de jongens, dat gebeurde niet bij u... ik vind mijn tuniek vol vlekken zitten en krijg ze niet uitgewischt... dat gebeurde niet bij u... ik ben zonder u ter kerke geweest en heb voor u gebeden... ik heb met de jongens van u gepraat.... ik ben in de duivelsche warmte moeten gaan liggen na den middag... ik heb aan u gedacht en naar u verlangd... het verlangen naar u heeft mij het bed uitgejaagd naar dat onnoozel briefje waar ik Uw naam in vond... steeds u, altijd maar u, hoe zou ik het goed stellen zonder u?... Toe, zend mij een briefje, dat is tenminste een woordje van u... want God weet hoe lang ik het nog stellen moet zonder u en... ik vraag mij af hoelang ik dat nog zal volhouden? 't Is de 12e zondag!!!...

Maandag den 29 juli 1940

Ik maak een moeilijken tijd door... Ik verlang zoo innig naar een woordje van huis... onzeglijk veel. Er komen briefjes van Gent toe... en nog, en nog... 't is alsof ik ervan ben uitgesloten... Sommigen ontvangen er 2 op acht dagen... Ik weet wel, ik moet mij inspannen, daar mag ik niet aan denken... Hoe kan ik het vermijden als mijn ganschen dag vervuld is van mijn vrouwken en mijn gezin?

Na den middag hebben wij geluisterd naar luitenant Meganck die piano speelde... weerom iets waar wij niet mogen aan toegeven... Hoewel mooie muziekstukken die mijn tehuis te voor tooverden... La Bohême... Schubert... 'k Ben de warmte en de zon ontvlucht in mijn donker kamertje... 'k ben mijn bed moeten ontvluchten omdat de beelden van mijn vrouwtje en mijn kindertjes mij met al te groot aandringen kwamen bestormen. Zoo groot is mijn verlangen dat ik weet dat het dezen vreeselijken afstand overschrijdt die ons gescheiden houdt... Ik weet dat mijn verlangen nu mijn vrouwtje bereikt, dat zij aan mij denken moet en naar mij verlangen, mocht deze gedachte die ik de wereld inzend haar bereiken als een streeling en een hoop. Lieve Moesje mijn, misschien leest gij eens deze woorden van verlangen naar U, van innige genegenheid, denk er dan aan, welke ook de omstandigheden zijn waarin gij dezen langen kruisweg zult lezen: nooit zal mijn verlangen naar U verminderen, steeds zal ik u noodig hebben meer als wat ook in het leven. Aangezien het nutteloos is van u te schrijven, aangezien ik het u nu niet zeggen kan, pen ik het hier neer met de vaste hoop dat het u eens bereiken zal en beantwoorden aan de mooie gevoelens van uw mooi hartje dat zooveel voor mij en voor ons kindertjes gevoelt. Ik verlang naar u, mijn vrouwtje en geve God dat wij spoedig weer samen zijn.

Dinsdag den 30en juli 1940

Nog niets vandaag... Geen briefje en een steeds meer aangroeiend verlangen naar huis. De manschappen worden van langs om moeilijker te behandelen, alleen nog de officier die persoonlijken invloed heeft kan een bevel geven. 't Is de stille maar zekere verbrokkeling van het gezag. Het klimaat, de toestand en de ondermijnde lichaamsgezondheid helpen mede ons alle veerkracht weg te nemen... Spoedig huiswaarts... 't is tijd!

Woensdag 31 juli 1940

Het eerste briefje van ons lief, lief Moederke en onze kindertjes... Geluk en hartepijn sluipen terzelfdertijd binnen... Lief vrouwken, wat een opluchting een woordje te lezen van uw hand en de verzekering te krijgen dat gij er u doorslaat... te weten dat ook Christine bij u is... Tusschen de regels zie ik wel, gij denkt dat wij zouden weg kunnen indien wij wilden? Zeker zouder wij kunnen ontvluchten en ons 300 jongens in den brand laten... wat zou van hun worden? En wat gezegd (als moeder) over een officier die den last draagt van de zorg over 300 kinderen en de verzekering van hun voedsel en hun welzijn opoffert aan zijn onuitstaanbaar verlangen om naar huis te keren? Ik mag niet, ik kan niet, ik moet mijn plicht doen tot het bittere einde, ik moet hun en mijn lijden dragen tot ik ze weer bij hun moederken brengen mag. Moest ik het anders doen, gij zelf, Moeske lief, zoudt mij afkeuren. Ik alleen nog kan hun hier het lijden en den zenuwlast draaglijk maken.

Oh! Moest ge maar weten hoe zeer ik verlang naar huis, naar u, mijn lieve, lieve vrouwtje, naar mijn gelukkige stonden in het huisgezin, naar de rust der huiselijke orde, naar het einde der ondraaglijke verantwoordelijkheid.

Ik vind een uittreksel van "Volk en Staat" uitgehangen aan de poort van een onzer pelotons... Een vreeselijken aanval op al de officieren... Zie hoe uw volk u uw liefde en opoffering beloont... Een aaneenschakeling van leugen en overdrevenheden om onze jongens tegens het laatste beetje gezag op te zetten... en dat krijgen mijn vrouwtje en kindertjes ook te slikken in Gent nu... Als men er in slaagt hier den opstand te zaaien, dan zal het einde zijn, niet den terugkeer naar huis, maar een opsluiting in een concentratiekamp! Enfin, indien er voor 15en Oogst geen oplossing komt vanwege de overheden, zal ik zelf wel verder moeten handelen!

God, geef mij mijn Vrouwtje en mijn kinderen terug!

Donderdag den 1sten Oogst 1940

Ik zond heden een 2e verslag in over den geestestoestand der troepen en verwittigend indien men niet onmiddellijk den datum van vertrek kenbaar maakte dat ik alle verantwoordelijkheid voor de orde en de tucht moest opzeggen. Een onderhoud met de manschappen bracht mij de verzekering dat ik nog steeds en alleszins tot rond halfoogst de noodige autoriteit over de mannen zal bewaren om alle wanorde te vermijden. Reeds te middag had ik nieuws door toedoen van de bataljonoverste. De Duitsche overheid heeft een rapatrieeringsplan aanvaard; zij wil geen enkele soldaat meer terug in België aanvaarden alvorens de jonge mannetjes uit de C.R.A.B. allen zijn teruggekeerd. Onze terugkeer zal dan onmiddellijk aanvangen... Als ik reken aan 7 treinen daags is dat circa 8000 man; als er 200.000 jongelingen zijn duurt hun rapatrieering dan 25 dagen... wij kunnen ons huis niet bereiken voor het einde van deze maand!! Moesje, Moesje... nog zoolang!

Enfin, in Godsnaam dàn, maar langer zeker niet!

Te halfvier 's middags krijg ik een briefken van u, Moeske!... O wat bitterheid en wat teleurstelling met uw briefken van den 17 juli. Dit is gedagteekend van 24 juli... ge had toen nog 20 frank!... Arme, arme vrouwtje mijn! Pa ziet van hier wat een harteknaging! Misschien was 's anderendaags Amédée De Noyette daar met het paar armzalige centjes die ik hem meegaf. Maar wat mij boven alles lastig valt , ik lees tusschen de regels de verwijten van mijn vrouwken... zij twijfelt tenslotte of ik niet vrijwillig hier blijf!! Dus al mijn zorgen, al het leed dat ik voor en met mijn jongens heb gedragen, al de krachtinspanningen die ik heb gedaan om ze hier mede weg te krijgen in orde en zonder gevaar : dat alles is dus nutteloos? Zelfs mijn bloedeigen meisje twijfelt tenslotte aan mij? Dat is nu het genot van een zoo lang verwachte briefje!... Lieve God, wat zal er nog bijkomen om de maat vol te brengen? Ik zal dit briefje aan ons jongens niet toonen, ik mag hun moed en vertrouwen niet aan het wankelen brengen... Mijn arme meisje was alleen; zenuwen op en 't einde raad zonder centen... Gij twijfelt of wij schrijven, mijn lieve vrouwtje? Sinds minstens 14 dagen à 3 weken ging geen dag voorbij zonder schrijven... Zult gij het nog kunnen volhouden tot ik weerkeeren kan? God, lieve God, bescherm mijn huisgezin en laat uit mijn lijden, welzijn groeien voor hen die ik lief heb.

Ik heb mijn cafard niet kunnen verduiken, de jongens hadden vernomen dat ik een briefje had. Zij hebben het gelezen... Het zijn moedige en troostvolle kameraadjes. Moesje, ik verlang zoo naar u. Ik verlang zoo innig naar u.

Vrijdag den 2den Oogst 1940

De mannen weigeren op te staan. Geen van mijn officieren, geen van mijn gegradeerden kan mij helpen. Ik begeef mij in de kantonnementen... Eén voor één dwing ik de gegradeerden door mijn blik het bevel "tot de orde" te roepen en ik kom er toe al mijn jongens pal recht op hun stroo te doen staan... arme stakkerds... Ik ondervraag een korporaal... "Waarom dezen stomme weerstand. Wat wilt gij bereiken?"... "Wij willen den juisten datum van ons vertrek kennen...."... "Goed, ik zal u antwoorden, maar gij zult eerst gehoorzamen, zoolang ik uw commandant ben zult gij gehoorzamen of gij zult mij moeten neerslaan..." Ik lees in hun goede oogen dat zij nog genoeg van me houden, ik ben gewonnen, zij komen buiten, allemaal. Luitenant Van Maldeghem beeft op de beenen en zweet van ingehouden aandoening als hij me de compagnie op twee rangen aanbiedt. Ik spreek mijn jongens toe, ik voel mij verbitterd en moet op mijn woorden letten. De dag is zwaar begonnen na het voorval van gisteren.

"Ik kan u den datum van vertrek niet zeggen omdat ik hem zelf niet ken. Ik heb hem zelf geëischt van mijn oversten gisterenmorgen. Ik heb u het antwoord niet willen meedeelen omdat gij toch uw oversten niet meer gelooft. Ziehier dus de nieuwe leugen die uw commandant u meedeelt: "Gisteren zijn 8 treinen der C.R.A.B. vertrokken, zoo zal het voortaan voortgaan en eerst als de jongelieden weg zijn zal men met de soldaten beginnen. Ziedaar alles wat ik weet. Indien iemand daarover mistevreden is mag hij bij mij op het rapport komen en eischen van tot zijn kolonel te spreken, dat is zijn volle recht, elke andere opstandige beweging moet ik en zal ik onderdrukken tot het laatste toe".

Zij zien dat ik lijd, zij zwijgen eerbiedig en stappen dra in rangen van 4 hun morgenwandeling maken... Mijn jongens zijn nog goed... in de 1e, 2e en 3e compagnie weigeren zij sinds vier dagen hun kantonnementen te verlaten... Een man van Zottegem, een Dinaso, is papiertjes komen brengen en dat heeft weerom heel wat verwarring gesticht... Zes man van den bataljonsstaf, inbegrepen den ordonnans van den majoor, zijn er hedennacht van onder getrokken... Mochten ze maar goed thuiskomen want wij ontvangen juist hedenmorgen het bericht van de Fransche gendarmerie... 6 van de vluchtelingen der 2e Compagnie zijn in een Fransche gevangenis opgesloten!...

Plots komt het bezoek van den heer Duchâteau, burgemeester van Wetteren, brieven voor de jongens, centen voor de jongens, en goed nieuws: hij bevestigt: binnen enkele dagen zijt gij thuis... Hem gelooven ze (hoe pijnlijk voor ons). De stemming slaat om, 't is nu alles vertrouwen (voor hoeveel uren), 't is alles nu nieuwen moed... Elkeen geeft briefjes mee, we krijgen een half uurtje om te schrijven. De jongens en ik zijn er ook als de muizen bij: wij zenden een briefje mee naar Moeske lief... 't zal reeds dinsdag in haar handen zijn... Moed, Moeske, moed, wij komen nu spoedig...

Rustelooze nachten en pijnlijk ontwaken van Nébian... mocht die kruisweg eindigen!... Ik ben heden 21 jaar gehuwd: mijn lieve, lieve vrouwtje, zoo ver van u nu!

Zaterdag den 3en Oogst

Als alle dagen: loom en warm, warm en loom. Ik vecht met de kwartiermeester voor ons loon... hij besteelt ons met zijn wisselkoers en hij rekent steeds ten onzen nadeele... Ik schrijf aan den Minister : ik moet mijn familie toeslag krijgen, 't is reeds 6000 frank! 't Nieuws over het vertrek wordt gunstiger... alle dagen tot en met 8 Oogst 7 treinen, vanaf 9 Oogst 10 treinen... Maandag begint men aan de troepen... Dus 5-6-7-8 Oogst, 't zij 30.000 man, 9-10-11-12 Oogst, 't zij 40.000 man is 70.000 man of al ons soldaten der C.R.I. Als wij de laatste moesten vertrekken zouden wij op 15 Oogst tehuis zijn... dat is woensdag over acht dagen!... 't Is te schoon, 't is te schoon... 't zal niet waar zijn. Ik doe alles in gereedheid brengen... ik deel niets mede, moest er een teleurstelling komen, 't zou te verschrikkelijk zijn.

De manschappen zijn ziek: buikloop, zweren over 't gansche lichaam, keelpijn... ik heb zelfs 2 gevallen van roode koorts!...

Moeske, nog 2 zondagjes geduld a.u.b.!!...

Zondag den 4den Oogst 1940

De roes blijft hangen, de geruchten verbeteren... men wedt zelfs dat wij vóór zondag zullen vertrokken zijn. Goede God, geef dat het waar weze, want ik voel al mijn weerstandsvermogen met de dag afnemen. Ik verlies mijn zondag met... kaartspelen met Albert, André en Van Maldegem. 's Avonds krijg ik een flesch betaald van een Belgische vluchteling die ik om een hart onder de riem te steken een flesch verwed had dat hij vóór 15 Oogst zou vertrekken. Hij vertrekt morgen of dinsdag... gelukkige kerel!... Waren wij ook maar al zoover! 't Wordt van langs om warmer en onhoudbaar!

Maandag den 5en Oogst 1940

'n Dag van blijder verwachten... Wij bereiden 't vertrek voor... nieuwe berichten van de kolonel, wij moeten een onverwacht vertrek kunnen voorzien, dus d'r met haast bij zijn... Ik moet het geen tweemaal zeggen... Heel de compagnie werkt koortsachtig aan 't wasschen en plasschen van hun arme versleten plunjen... God, wat verlangen die jongens naar huis... en toch nooit zooveel als ik.... nooit zooveel als ik!... Mijn beide groote jongens houden zich kloek, maar ik zie wel onder hun masker hoe zij vergaan van verlangen zoo goed als Pa!... Moesten ze dit in België weten, ze zouden Hemel en aarde verzetten om ons te komen terughalen. De stemming duurt voort tot 's avonds rond 8 uur. Wij zitten onder ons vieren, zooals gisteren een kaartje te doen op het terras van den mess en denkende aan huis. Kommandant De Moor is weer eens naar Montpellier geweest, hij komt terug... ik meen dat hij dronken is... Neen, het nieuws dat hij medebrengt is verschrikkelijk. De colonel zelf uit de burelen van generaal Wibier heeft hem gezegd dat het vertrek nog niet aanstaande kan zijn, aangezien de Franschen zich verzetten tegen de demobilisatie van het Belgisch leger en ze niet willen laten vertrekken!... Van Maldeghem is krijtwit geworden, hij is bepaald ontsteld... ik zie de maskers van Albert en André verwringen, ik voel een knellende pijn om mijn hart, ik kan het onmogelijk als waarheid aanzien. Wij moeten weg, weg van De Moor, dien ongeluksvogel. Wij wandelen den avond in langs de bergwegen, 't is vreeselijk te voelen was ons bestormt... dit is nu het einde van alles... God, als de mannen dat vernemen is het gedaan, zij zullen overgaan tot de vreeselijkste baldadigheden, die hun eigen zelf en ons beslist zullen ten nadeele komen en ons vertrek misschien nog verder achteruitzetten. Een dreigend onweer en een drukkende hitte jagen ons in den nu zwarten nacht weer naar Nebian. Wij vervoegen De Raedt, De Moor en De Bouck bij de familie van den dokter... daar is men aan 't kaarten voor 't zicht... Onze aankomst stelt een einde aan 't spel. Ik ben vast besloten nu te handelen. De Raedt weet wel en ziet dat het nu ernst is. Ik schrijf seffens aan Moeske daar ik gelegenheid heb een brief mee te geven aan den Heer Jossepré, een Belgisch vluchteling van Ciney. Ik schrijf aan Struyveldt om een comite te stichten in Gent dat het 52e of het 1e baltaljon of tenminste de 4e compagnie zou komen halen. De brief wordt meegenomen, zal hij Gent bereiken... Een ontzagelijk onweer breekt over Nebian los... zoo stormt het ook in ons... 't Is vreeselijk! Wanneer zal het nu zijn dat wij tehuis geraken?

Dinsdag den 6en Oogst 1940

Wij zijn letterlijk ziek van neerslachtigheid... De Boeck wordt naar Montpellier gestuurd om te trachten zich in verbinding te stellen met het Roode Kruis ofwel met de Duitsche overheid... 's Middags is Van Maldeghem ziek aan het hart... Wij moeten hier vergaan van de zenuwen!... Ons jongens schijnen het te weten reeds, zij reageeren niet of bijkans niet, zij zijn als verdoofd en lamgeslagen. Ik verneem de aankomst van den heer Van Parijs zondag uit Gent vertrokken en nu reeds hier; hij komt zijn zoon halen. Luitenant De Boeck komt terug uit Montpellier: niemand gezien en niets te vinden dus... geen resultaat... Iets nieuws: de treinen rijden niet meer omdat te Juvisy een voorloopige brug is ingestort terwijl een der treinen van de C.R.A.B. er op was: gevolg eenige dooden en gekwetsten. De Duitsche overheid heeft alle verkeer verboden... Als 't maar waar is zeggen onze piotten... en ik ook al!... Ik maak een plan op om er met onze troepen van uit te komen en spreek af met een man die Mr. Van Parijs naar Gent zal vergezellen, ik zal morgen Mr Van Parijs zien. Ik wil alles pogen en wagen. De eerste druiven zijn rijp, ze zijn lekker maar... enfin!

Woensdag den 7en Oogst 1940

Ik heb opnieuw naar Struyveldt geschreven en hem een plan van rapatrieering voor het 52e voorgelegd. Luitenant de Potter d'Indoye, burgemeester van Cluysen, teekent met mij; één mijner manschappen schrijft naar liberale volksvertegenwoordigers: Robert De Man, enz... Luitenant Van Maldeghem schrijft aan Frans Toch... Wij spreken met Van Parijs: hij heeft goeden moed en belooft terug te zijn morgen over acht dagen met nieuws of met de redding... Allé, in Godsnaam dan... Ik kan nog een briefje meegeven aan Moesje... geen geld, ik kan onmogelijk Belgisch geld krijgen zonder 100 % te verliezen en... ik ken Van Parijs niet genoeg. Overigens, er mag geen Belgisch noch Fransch geld worden buiten gedragen zonder toelating... Enfin, wachten en nog wachten... wat een beproeving!

's Avonds loopen er weer mannen weg als vliegen... drie komen mij tot weerziens zeggen... ik wil ze niet tegenhouden en spiegel hun nogmaals de gevaren af van zoo een reis te voet... Niets te doen, zij hebben geld: 200 fr. En 100 fr. En 't zal wel gaan... God beware mijn arme jongens... Ik geef ze een handje, we zijn allemaal aangedaan. Een jong braaf manneken van op 't bureel heeft ook de koorts te pakken, hij komt mij verwittigen dat hij vertrekt te voet. Ik spiegel hem nog alles eens voor en wensch hem goede reis.

Hij overdenkt zich nadat hij mijn vrouwkens brief heeft gelezen en gezien heeft dat de brieven uit België ons jongens aanzetten om maar zoo seffens op te stappen, niet eens kunnen weten wat den waren toestand hier is en 't gevaar van die reis. Hij zal nog blijven en met mij vertrekken. Twee anderen hebben een fiets gestolen. 't Zijn de slimsten niet uit: één van beiden wordt reeds op 1 km van 't kantonnement aangehouden door eenige burgers waaronder de eigenaar van den fiets. Men brengt hem mij terug... Hoe zal ik die gast uit de handen van de gendarmerie en uit 't prison houden? De andere is ontsnapt... als die maar niet verder wordt aangehouden en in de gevangenis gestoken. Moederkens van België, moest gij weten hoeveel gevaren gij over de hoofden van uw kinderen haalt door ze aan te zetten om zoo maar weg te vluchten... zult gij het ons niet verwijten later als er iets ergs is overkomen of als ze onder den weg te veel hebben geleden? 't Is niet ze aanzetten om naar huis te komen dat gij moet doen, 't is ze komen halen met een toelating en met de noodige vervoermiddelen!...

En zeggen dat in Gent het gerucht loopt dat de Belgische officieren niet willen terugkeren en ook den terugkeer beletten, zegt Van Parijs. Moeske, moeske; hebt gij dat ook van mij geloofd?... Moest gij kunnen weten hoe oneindig veel ik u mis, u en mijn kinderen en mijn tehuis... Loop hier eens rond in mijn armtierig kamertje... daar is ons eenvoudig slaapkamertje een paleis tegen!...

Laatste berichten: alle troepen moeten uit Frankrijk vertrokken zijn tegen 20 Oogst!!! Zie: Radio Piot! En drink pompwater. Ik ben moe en zedelijk ziek.

Donderdag den 8en Oogst 1940

En zoo verloopen de dagen, liefste Moesje, als een keten van oneindige verveling alleen afgebroken van tijd tot tijd door kleine voorvalletjes die de zenuwen prikkelen en spannen. Gij vraagt mij in een van uw briefjes... Hoe passeert gij de dagen... Wel, ziehier een uit de vele verteld tot in zijn bijzonderheden. 't Is 5 ½ uur (hier 4 ½) als Claeys op mijn deurtje komt tikken en mijn luiken opendoet volledig... 't venster gaat nooit toe... Het eerste daglicht dringt binnen en de eerste gedachte is: weer een dag ver van huis... reeds toef ik bij u. 't Bed uit en naar 't venster. Boven de daken van 't smalle straatje met zijn lage vuile huisjes zie ik het eerste zonlicht op den heuvelrug zitten. De jongens zijn zich spoedig aan 't wasschen in mijn kamertje, want 't is hier 't begin van den druivenoogst. De befaamde Chasselas druiven beginnen nu geplukt te worden en die moet men naar het schijnt eten aan den stok wanneer ze nog nat zijn van den dauw. Zij zijn uitgenoodigd om met een druivenkweeker naar den wijngaard te gaan voor het morgenmaal. Ik neem uit het mandje dat onzen huisbaas op ons kamer heeft doen stellen een tros goudgroene druiven , spoel hem flink onder het kraantje en bijt erin gelijk bij ons in een appel (want zoo moet men inderdaad druiven eten wil men ze smaken)... De dag begint dus beter dan al de voorgaande, want dit is den eersten keer dat ik op de nuchtermaag zulk een lekkernij hier krijg... Ik wasch en scheer mij denkende aan huis, zelfs een potje creme Zipron dat onze ledige doos Nivea vervangt, herinnert mij aan Moesje. Het is intusschen 6 ¼ en men klopt aan mijn deurtje, juist als ik gereed ben. 't Is Claeys die mij verwittigt dat een heer mij opwacht op de plaats. 't Is den eigenaar van een der ontstolen fietsen; hij zegt dat ik verantwoordelijk ben voor mijn manschappen en dat ik dus moet betalen... a.u.b. Ik maak me eens degelijk kwaad zodat heel de plaats in rep en roer komt en zend den braven man wandelen. De dag met moeilijkheden is begonnen. Men zegt mij dat een auto van Gent is aangekomen en dat den man 1200 fr. vraagt per piot om hem mee te nemen. Ik vind het een echten diefstal en ik verdoem diegene die het ongeluk van onze jongens alzoo uitbuit. Ik ga erheen en zeg het hem. 't Is een taxivoerder van den Koornmarkt... 2e ruzie voor vandaag. Hij explikeert mij dat de reis hem 7000 fr. kost. Zij zal hem in elk geval 14000 fr. opbrengen want hij neemt 12 man mee a.u.b... Ik weet niet of hij amateurs zal vinden. Ik geef bevelen tot een algemeene verzameling der compagnie want ik moet weten hoeveel er weg zijn... Ik hoorde zeggen 24 uit het 4e peloton alleen. Ik ga ontbijten in den mess. De zon is daar al heet en vol en 't is pas 7 uur. Droog brood, zwarte koffie en... een klein stukje camembert dat nog in een doosje staat (ik zal toch op 't einde van de week ± 400 fr. betalen voor ons drieën). Weinig volk nog in den mess, ik ben bij d'eersten... Geen nieuws tenzij dat al de onderofficieren bijna der 2e compagnie er van onder zijn... onderwijzers en zelfs een hoogleraar laten hier ons jongens die geen centen hebben in den brand... edel plichtsgevoel en nieuwe wrok bij mij. Ik begeef mij naar de plaats; de verzameling is geblazen en 't appel gemaakt... er ontbreken juist 15 man in 't geheel... Ik spreek mijn mannen toe : "Als gij absoluut en zonder gevaar weg kunt... wel, doet wat gij denkt het beste te zijn, maar pas op gevaren en a.u.b. steelt niet dat men u niet in den bak kan draaien. Alle manschappen gaan aardappelen jassen. 't Is acht uur en 't is al erg warm. Ik word aangesproken door een paar manschappen, zij willen naar Gent met den camion... 't is een gebuur die om hen komt... zij hebben geen centen maar de vader zal wel betalen te Gent... Nu, mij goed, ik moet de stukken maken voor de demobilisatie... Intusschen komen nog 4 anderen... Allo, alles goed voor mij.

Rond 10 uur is dat werk op 't bureel gedaan en 'k begeef mij naar 't baltaljonsbureau, ik geluk er in 3 te doen demobiliseeren ... Men bedankt en is gereed om mij om den hals te vallen... Ja, ja, ik weet het wel, arme sukkels, alleen een briefje voor Moesje meegeven gauw. Te 11½ uur ben ik klaar en wandel naar den mess, ik zet mij uit te blazen op de bank. Officieren en onderofficieren komen rond mij zitten hun cafard of hun hoop uit te blazen... Huis, Gent, vrouwtje en kinderen ... is alles wat de klok slaat. De facteur is daar bij ons, een heleboel brieven uit Gent, langs den Middenstand om... vol nieuws... er komen camions en nog camions,... als 't maar waar is... Niets van briefje voor mij. Neen... dan maar in Godsnaam! Er is een brief voor de Potter uit Gent... de eerste, wat een geluk! De stille, lange gereserveerde, zeer verfijnde de Potter is buiten zichzelf van vreugde: zijn 8 kindjes en half zijn gezond en wel!...

Er is een brief voor sergeant Vermeulen met 't adres van zijn vrouwtje hier in Frankrijk... hij waande ze dood... Hij is juist te verzorging in 't hospitaal van Montpellier... Gauw, per expresse achter sturen... Voilà, nog een gelukkige gemaakt. 't Is 12 ½ uur en etenstijd. Weer naar de mess... stikkend heet 40° in de zon, 32° in de schaduw. De jongens zijn weer opgeblazen van de druiven... André heeft voor zijn part maar even 10 à 12 grapjes gesnoept... 't Maal komt op met 't bericht: "Niet te veel vleesch nemen a.u.b. want alles is aan tafel"... Twee stukjes blanquette de... boeuf, 3 aardappelen en een glas wijn. Ik ben meer dan voldaan, zijn allen het? De baas uit de mess doet zijn eerste druiven cadeau: een lekkernij, ik eet 2 grappen... André en Albert ook... Een pot zwarte koffie in 't voorschootje schaduw op den koer... 't is nu stikkend, men moet de kamer in. Ik kruip te bed, André ook. Albert maakt zijn fiets gereed, hij gaat straks zwemmen, natuurlijk. Zijn aangezicht, armen en rug zijn al zon doorbrand gelijk de naakte lijven van de manschappen, die lijken op bronzen beelden.

Ik wordt wakker te 3 uur, 't is nog stikkend heet... Ik heb wel één minuut nodig vooraleer ik 't bed herken, ik meende tehuis te liggen... een bittere pil. Allo, daar uit en een frissche wassching aan de kraan, dat montert op... André ligt nog uitgerekt op zijn bed te blazen .. Marie-Louise de oude, bultige dochter van den huisbaas verschijnt in de openstaande deur. Zij heeft ons waschgoed gestreken en komt het terugbrengen... Merci... Maar zoo gauw laten de menschen zich hier niet afschepen... "Où sonn les anfann? Ille dorment ancorrre?"... 't is alles raisinn... en anfann en soleil wat de klok slaat en... ik moet een leugen uitvinden : "Je suis en retard, j'ai réunion .. merci Marie-Louise!..." 'k Ben de zaag kwijt, ze gaat André een beetje vervelen. Ik kom buiten: de bataljonoverste doet u roepen; er is een koperen ketel gestolen... Allons, vooruit, op wandel met 2 spanjaards nu op zoek achter het 'corpus delictum'. 'k Vind den grooten koperen waschketel .. in den mess der officieren a.u.b.... het is den adjudant geweest die hem gepikt heeft in een verlaten kelder... voilà. Weer een zorg van de baan... De Raedt laat mij roepen : " De dokter Vanderdonckt vertrekt met zijn familie"... Hij heeft ongelijk... zooveel te meer zijn huisgezin hier is... Hij laat al zijn zieke jongens in den brand... Ik ga van hem afscheid nemen... Neen hoor! Ons jongens staan er met leede oogen en verlangende blikken omheen... Ziet hij niet dat ze vergaan van heimwee... Waarom blijft hij niet hier om ze te helpen en middelen te zoeken om ze proper naar huis te brengen? Foert! Nieuwe ergernis! Architect De Vynck die sinds het bombardement van Pont-Remy half zot was, heb ik gedemobiliseerd. Hij gaat naar huis... Hij weent bijna van aandoening omdat hij zijn commandant moet verlaten die dit en die dat... Jawel, maar ik blijf zitten!... Zot! 't Is 6 ½ uur en tijd voor avondeten, alweer?... Soep en een stuk bouilli met wat worteltjes , niet slecht al is 't niet veel... Wij blijven wat napraten op den koer aan een tafeltje, 't is wat frisscher... neen, wat minder warm, nu en de zon zit laag... Op de plaats staan de mannen samengeschoold in groepjes, er gaan palabers met gesticulatie en luid gepraat. Ik verneem onderop dat er weer veel zullen vertrekken... Mij goed als 't niet anders kan... als ze maar niet in hun ongeluk loopen! Luitenant Van Maldeghem, de jongens en ik wandelen de dorpstraat neer naar de groote baan, wij zoeken een plaatsje op een berm en zien de zon achter de heuvelruggen duiken... Wij spreken van huis, weggaan, wegvluchten, demobilisatie, plicht, van blijven tot wij den laatsten sukkelaar weg krijgen... wij dansen tussen cafard en hoop tegen de lichtjes van Nébian van verre worden aangestoken. 't Is 9 uur. Wij wandelen weer 't terras van den hof in den mess op... 't is een café... wij drinken een glas onnoozel 'bier' zooals zij dat sop hier noemen, een paar onderofficieren komen rond ons zitten, zij kregen nieuws van huis... praten en nog van wat is en wat was... Men komt mij melden 7 van de 15 wegloopers zijn terug, zij zijn tot aan Montpellier geraakt, maar konden niet verder, zij mochten den trein niet op... et voilà... de anderen zullen misschien toch morgen ook probeeren en... hun 40 laatste franken aan de heen en weer reis hangen... Commandant zorgt dat gij morgen eten hebt voor die 7 monden meer, die vandaag afwezig waren en waarvoor gij noch brood noch vleesch hebt gekregen...

Ziet ge Moesje, de dag is begonnen met een ergernis en eindigt met een andere... Daar tusschen ligt verveling zonder einde en geen degelijk werk...

Hoeveel maal heb ik aan huis gedacht, aan U mijn lief meisje en aan de kinderen?... Zoek het hierin en maak het er dit op!... Deze is een der goede dagen uit Nébian, er zijn veel slechtere. Te elf uur ben ik bij U gekomen, mijn Vrouwtje, om dit praatje met U te slaan. Op den toren van 't oud kasteel slaat het nu 12 uur.... 't is hier in 't kamertje nog stikkend warm al is 't venster open en de blinden slechts half toe... 't is hier muisstil en onzeglijk eenzaam. De vliegen hebben mij zoodanig getergd wijl ik u schreef dat zij in mijn opgestroopte hemdsmouwen kropen en ik mijn hemd heb uitgespeeld en thans met mijn pijjama op het lichaam zit... Nu kruip ik er in, lief Vrouwken... misschien kan ik slapen, misschien... Maar niet rustig zonder u en zeker niet gelukkig...

Mijn eerste en laatste gedachte was voor u, mijn lieve.

Zoo gaan de dagen als een onafgebroken keten in Nébian... Wanneer, mijn God, brengt Gij ons het einde hiervan.

Vrijdag 9 Oogst 1940

De vluchtkoorts wordt steeds algemener, 't is goed te begrijpen, als mijn jongens maar geen beestigheden uithalen en nu nog wegvluchten zonder degelijk vervoermiddel. Het mannetje dat den fiets gestolen had om te kunnen naar huis vluchten is weergekomen. Na ondervraging bekent hij aan den eigenaar dat hij den gestolen fiets heeft gekocht voor 30 frank!... Hoe zal ik die nu uit de handen van het Fransche gerecht houden? De straf die er op staat is van één tot vijf jaar kerker... Dat zou wat anders zijn dan naar huis te gaan... Enfin, wij doen wat wij kunnen... Ik geef een langen, langen brief mee voor U, Moeske lief, en voor de familie, mocht het u wat helpen en geduld geven... 't Mijne is lang op en ik kan niet meer... ik voel mij ziek.

Zaterdag 10 Oogst 1940

Nieuwe hoop! Nieuwe ontgoochelingen... Er zijn er die met den trein vertrekken, alle dagen. 80... zegt men. Officieren vluchten weg en laten hun posten in den steek... Manschappen zagen ons de ooren af om weg te komen. Kunnen wij ze zonder vervoermiddel een reis van 1200 km laten ondernemen? Natuurlijk houden wij ze niet tegen, indien ze willen vertrekken, absoluut, nu dan vertrekken ze maar... wij trachten ze te overreden nog enkele dagen geduld te hebben... 't pakt half en half, weerom een verantwoordelijkheid minder voor 24 uur... 't is zwaar, uiterst zwaar! Wat zal men in Gent van ons denken? Hoe zal men ons beoordeelen?... Heer, ik heb getracht mijn plicht te doen, mijn ganschen plicht... maar 't is dikwijls uiterst zwaar! Heer, geef mij dat terug onder den vorm van liefde van mijn vrouwtje en liefde van mijn kindertjes!...

Zondag 11 Oogst 1940

Te 6 ½uur, pas uit bed, staan er twee manschappen voor de deur van mijn kamertje, ze willen gedemobiliseerd worden; zij hebben zoo zeggen zij, een auto van Aalst die ze zal meevoeren... Geduld, commandant, niet morren, begin hun papieren op te maken. Ik heb een vreeselijke enteritis en voel mij bepaald onwel... vooruit, er zal wel wat werk zijn nu... Eerst naar de H. Mis met de jongens te 7½ uur... Dat kloksken dat luidt gelijk H. Kerst... Nu niet veel aan huis denken of mijn moed zit mij al van 's morgens in de schoenen. Bidden voor Moeske, voor mijn kindertjes, voor mijn huisgenooten... uit al dat lijden komt eenmaal vreugde. 't Eten gaat niet... 't zal een snikheeten dag worden... Te 9 uur staat den eigenaar van het gestolen rijwiel daar. Ik ondervraag den schuldige in zijn bijzijn... 't Komt eruit: de jongen heeft den gestolen fiets verkocht aan 'n anderen soldaat op 40 km van hier... Gisteren had den dader beloofd den gestolen fiets te betalen... Ik doe hem zijn zakken leedigen : hij bezit nog 30 frank!... Als ik niet heel voorzichtig ben gaat die jongen in de handen van het Fransch gerecht en dat kost hem van 1 tot 5 jaar gevangenis... Ik heb zijn verloren portefeuille doorsnuffeld, ik vond er een pak liefdebrieven in van een jong kindje dat hem smeekt naar huis te komen... Dat is dus de reden... Hij was het hoofd kwijt, ik moet trachten hem te redden... ik zal 't proberen!... Men komt mij roepen : de schuur bezet door mijn 1e peloton moet ontruimd worden, den eigenaar heeft zijn schuur noodig voor zijn druivenoogst... op zoek naar andere plaats... Luitenant Van Maldeghem is ziek, hij heeft een groote zweer in den hals... Luitenant Van Caeneghem is ziek, hij heeft bloedvergiftiging... Luitenant De Potter moet naar Clermont, hij wordt dinsdag gedemobiliseerd, hij moet naar huis. Commandant Janssens is niet ziek, omdat hij niet ziek mag zijn... vooruit!

De thermometer wijst 45° in de zon, 't is goed voor mijn buikloop... Ik sla een kaartje met de jongens voor den noen. Ik eet half en half en zoek gauw buiten en schaduwplekje. Men komt mij verwittigen : een auto van Gent komt om ons jongens... 30 kunnen erop!... De strijd vangt aan... de strijd van 't laagste egoïsme!... De autoeigenaar zal zijn zoon medenemen en eenige manschappen wier ouders reeds betaald hebben... er blijven enkele plaatsen over... Ik zou ze graag aan mijn oudste soldaten, mijn voerlieden zien toekennen, zij waren zoo moedig en zoo goed en zijn allemaal vaders van familie. Ik heb niets te zeggen, de jonge gasten van '40 hebben 't zaakje onder elkaar bedisseld en helaas ook het grootste deel van mijn onderofficieren. Resultaat: 23 manschappen uit mijn eenheid gaan met dien wagen... 5 sergeanten zijn er onder en de 2 mannetjes van mijn bureel. Ik krijg een gevoelige slag, maar laat niets merken... Ik had er zoo vast op gerekend dat mijn onderofficieren tot het laatst hun plicht zouden doen, 't is een ontgoocheling!! Mijn oude voerlieden komen bij mij weenen... Ik kan niet meer, ik heb verdriet... Men wil van mij vele zaken waar ik niets aan verhelpen kan. Kom, gauw een brief naar Moesje mee geven... dat geeft mij wat troost. Ik spreek met den autogeleider en zijn vrienden, ik verneem 't een en 't ander over Gent!... Wat heeft men daar van mij verteld?... Wat is men tenslotte mijn vrouwtje gaan wijsmaken?... Ook dat dus nog? Mijn vermoeden is dus waar, men is er aan begonnen met me zelfs bij vrouw en kinderen te bezwadderen?... God, wat een dag, wat een dag!... En niet eens kunnen uitweenen, dan zou tenminste noch mijn kop, noch mijn hart pijn hebben... Maar ik kan niet en... ik wil niet. Dat mijn twee kinderen en de manschappen van mijn compagnie mijn oordeelen, ik vrees hun uitspraak niet... Lieve Moesje, eens zult gij dit wel lezen, vergeet dan niet dat alles mij nog zal pijn doen binnenin en al 't u belieft help mij dit alles te vergeten... God, laat nu het einde van dit alles toch vlug komen!

Ik logeer een der autovoerders in 't bed van de jongens. Albert slaapt paljas par terre en André en ik op den ressortbak in 't ander bed... Als wij thuis zullen zijn, bij ons lieve Moes en zusjes, zullen wij dit alles kunnen vergeten... vergeten!...

Maandag 12 Oogst 1940

De dag is herbegonnen te 6 uur... Ik had het 2 uur hooren slaan. André en ik lagen op den ressortbak. Albert op den grond... 't Ging niet goed... 't Is een excellent middel om vroeg op te staan... Mijn buikloop duurt voort. Ik overschouw den toestand in de compagnie... er zijn alvast een 25-tal die thans meegaan met den auto De Witte. 4 à 5 anderen gaan mee met een andere auto. Mijn 12 conducteurs, inbegrepen mijn goeden oppasser Claeys gaan ook naar huis. Ik verlies dus op steek 6 onderofficieren, er blijven er een 3-tal over om de gansche eenheid (nagenoeg nog 210 man) te commanderen en te doen leven... Dus zelfs de grootste toewijdingers, deze die beloofd hadden ten dienste der manschappen te blijven tot het laatste toe laten mij in den steek!... Ik zal geen woord zeggen... Ik wil niet dat zij verder nog de rust van mijn vrouwtje stooren door hun onnoozele praatjes te Gent! Laat ze maar gaan. O.L. Heer zal mij wel helpen hier... Maar om de liefde Gods laten ze mij niet meer bezwadderen bij mijn meisje.

De auto van De Witte is vertrokken rond 12 uur. 't Was onmenschelijk! Hij kan ongeveer 35 man vervoeren als elkeen wel op zijn plaats zit... hij nam er 48 mee!!!... + de 3 vervoerders zegge 51 man! Als die aan geen ongelukken komen. Rond dien auto waren de meest onnoozele tooneelen van egoïsme te zien... Een voorbeeld: één van mijn manschappen, die mij de dagen dat ik van mijn oppasser gescheiden was, tussen Pont-Remy en hier, had verzorgd, was mij tenslotte komen smeeken om mijn oppasser te mogen vervangen na zijn vertrek... ik sta toe, maar op het oogenblik dat den auto zal wegrijden komt den voerder bij mij en zegt: "Zie commandant, dat gij het goed hebt of leed, ik neem ook den soldaat Blockske nog mee; 't is n'een kameraad van mijn zoon en hij weent zoo deerlijk dat kan ik niet zien!..." Ik heb niets meer geantwoord... alleen dat ik hem zijn demobilisatiepapieren niet kan geven; die moesten getekend worden door den kolonel en dat was nu te laat, en zijn 130 fr. solde, die moest worden afgeteekend... Vooral daar hij mij een half uur daarvoor 5,5 fr. was komen vragen om een pakje cigaretten te koopen!... Enfin, ik kon hem in die voorwaarden zonder centen niet laten vertrekken, ik heb hem 100 fr. geleend... zal ik ze ooit weerzien? Aan tafel vernam ik stilaan de waarheid over de praatjes die te Gent nopens mij de ronde deden. Nu begrijp ik waarom De Witte altijd sprak van : "Nu heb ik het gezien, nu kan ik er van spreken en 't zal gedaan zijn met al dien praat." Ik hoorde van commandant De Raedt en van adjudant De Wolf wat men zoo al vertelde:

Ik had hier slecht gehandeld zoogoed als officier dan als mensch. Ik heb mijn jongens niet laten weggaan want ik heb er zelfs gestraft die nadat ze weggeloopen waren nadien zijn teruggekeerd. Ik heb mede met alle officieren gedronken en gegeten, terwijl zij honger leden. Ik ben 's avonds wandelen geweest met twee jonge meisjes van 16 tot 17 jaar, terwijl ik mijn jongens in hun bed stak... enz....

Bah, ik walg er van, ik walg er van!

Ik heb inderdaad wegloopers die meer dan 3 dagen weg waren en als dusdanig waren afwezig gedragen en dus op bevel der hoogere overheid moesten worden deserteur verklaard worden en voor de krijgsraad gedaagd, ik heb ze nog gestraft met 6 dagen arrest, die ze trouwens nooit deden en op gevaar af van zelf in fout genomen te worden.

Ik heb inderdaad nog 'champagne' gedronken, of beter gezegd 'schuimwijn', namelijk en onder andere toen ik mijn jongens had teruggevonden en dit met al mijn onderofficieren en mijn officieren heb gevierd.

Ik ben inderdaad nog wandelen geweest met twee jongen meisjes: iets van 12 jaar en iets van 16 jaar, maar met hun beide ouders, den ingenieur Ehlen en zijn vrouw en met mijn twee jongens, altijd met mijn twee jongens en dit is misschien drie of viermaal gebeurd toen de vriendelijk familie Ehlen hier nog réfugié was en den ordonnans aan Madame Ehlen gevraagd had om ons ondergoed te strijken en wat te repareeren als 't moest!... Ik ben hier zelfs nooit verder geweest dan Clermont en Lieuran en Fouscais, dat is een straal van min dan 4 km. Al de schoonheden en omstreken heb ik nooit gezien nog bezocht, omdat ik er het hart niet toe had, omdat ik geen genoegen kan scheppen zonder mijn vrouwtje en er ook niet naar verlang... De cirque de Mourèze - den désert de St. Guillaume - Montpellier - Béziers - de Middellandsche Zee, alles op min dan 50 km van hier... Nooit is hun aantrekkingskracht groot genoeg geweest om mijn heimwee te overwinnen... Ik ken ze niet, ik heb ze niet gezien en ik hoef ze nooit te zien zonder mijn meisje en in deze omstandigheden... Ik voel mij hier gevangen en zal alleen mijn gevang verlaten als ik de mij toevertrouwde soldaten zal hebben kunnen wegsturen of ze allen samen vergezellen. Ik moet mij nu geweld aandoen om die jongens nog "mijn jongens" te noemen!... Ik walg... ik walg... Er blijven genoeg getuigen van mijn handelswijze hier, er blijven zelfs mijn twee eigene kinderen; ik vrees op geen manier hun oordeel. Dus zal ik mij ook niet verdedigen. Zouden zij ook in de geest van mijn eigen vrouwken en in het hart van mijn groote dochter het vertrouwen van Paps hebben verbroken? Dat zal voor mij het grootste leed van dezen oorlog beteekenen.

In elk geval, als ik het geluk heb terug tehuis te komen, dan zal de deur achter mij dichtvallen en tevens ook achter mijn maatschappelijke bedrijvigheid. Ik weiger beslist nog, buiten mijn familieleven, gelijk welke weldaad te doen aan de anderen, die niet tot mijn huiskring of familie behooren... Ik voel mij oud en volslagen ontgoocheld.

Ook mijn kinderen worden buiten de kantonnementen aangepakt door de gasten die hier de soldaten komen halen. Dezen namiddag werd André aangepakt door een apotheker uit 't West-Vlaamsche die hier een soldaat kwam halen. De gast schuimbekte van woede toen hij aan den kleine vroeg wat hij hier nog liep te doen, dat zijn plaats in België was en niet hier. Dat hij hier anders niets deed dan den staat opvreten, enz. Onze kleine was er zeer van onder den indruk en is vroeg te bed gegaan met een monstercafard. De nieuwsjes stroomen toe: de auto dezen middag hier vertrokken stond te 3 uur reeds met lekke banden op 20 km van hier af. De Witte had beweerd dat hij heden nog 500 km zou kunnen doen en dat hij reeds zaterdag a.s. zou terug zijn met 3 camions. Van Parijs die hier verleden week was en met mijn rapport weg is voor Struyveldt heeft hier aan een jongen geschreven. Hij stond zaterdag verleden nog voor een Duitsche barrage... Hij had beloofd hier ten laatste vrijdag a.s. weer te zijn. Ten einde mijn gedachten te verzetten, heb ik met Albert en 2 luitenanten zitten kaarten tot rond 11 uur. Verscheidene soldaten die gedemobiliseerd zijn, loopen zat de kantonnementen af aangezien zij maar morgen vertrekken... Zij loopen al zingend van : "Wij zijn van de klas!" De andere sukkels die nog niet weg kunnen liggen op hun stroo en knagen hun hart af!... Onnoozelheid, dwaasheid, egoïsme, kwaadsprekerij, lafheid... waar zijn de deugden van mijn volk gevaren? Moederken lief, wat gij ook hebt mogen denken, ik bemin u uit den grond van mijn hart, ik verlang naar u meer dan een van dezen die zich ziek gevoelen van verlangen en ik bid den Heer dat Hij toch een einde make aan deze martelie!...

Dinsdag den 13e Oogst 1940

Er schijnt een weinig opklaring in den toestand te komen. De demobilisatie der rekruten en der anderen gaat stilaan voort met vertraagde rythme... Gisteren 78 voor het bataljon, heden in de 60... Mijn eenheid telt nog ongeveer 180 aanwezigen. Naar ik verneem zal ik met de andere commandanten moeten blijven tot de volledige demobilisatie van het bataljon. Er is heden een autocamion te Nebian aangekomen om voor ons vervoer te zorgen. De kommandant De Raedt deelt ons mede dat majoor Marlier ons aanraadt een burgerkostuum aan te schaffen voor de terugreis. Er zijn vandaag vele camions aangekomen uit verschillende gemeenten van Vlaanderen, zij komen om hun jongens... Gent heeft niets geleverd heden... Wij hopen op 15 en 16 Oogst... Luitenant De Potter neemt een brief mee voor ons lieve Moesje, hij durft geen geld meenemen omdat de Fransche controol tamelijk sterk is op het uitdragen van Belgisch geld. Hij zal ons Moesje 2000 fr. voorschieten en ik zal ze op zijn rekening storten. Hij neemt ook voor Struyveldt de vertaling mede van mijn laatste rapport... Misschien wil Struyveldt mij verdedigen te Gent aangezien ik daar ben aangevallen. Enfin, ik wil er niet meer aan denken, mijn geweten is gerust hoor, lieve, lieve Moesje, er blijft niets anders over dan een eindeloos verlangen naar U mijn kindertjes... Ons beide jongens vervelen zich dood... 't Is tijd dat ook voor hen deze zware proef eindigt... Zij zouden er hun goed humeur bij insteken!...

Hoelang nog zonder U, mijn duurbaar Vrouwken?

Woensdag den 14e Oogst 1940

De dag is begonnen als alle andere, veel zon en... gelukkig veel wind. De tegenstrijdige berichtjes gaan hun gangetje: 1e bericht telefonisch, alle vertrekken van officieren of manschappen per trein in afzonderlijke groepen zijn verboden, de troepen zullen gezamenlijk en in bloc worden gedemobiliseerd en vervoerd. De vertrekken per auto langs de baan zijn nog toegelaten... Pardaf! Mijn ordonnance en zijn makkers die alleen nog op hun centen wachtten, zitten nog eens vast. De luitenant de Potter is naar het schijnt opgehouden met zijn groep te Montpellier... 't Zijn wel de Fransche overheden die ons last aandoen!... Tweede bericht: De Noyette is op weg naar hier met een kolom van 10 auto's om de CRABkes te halen. Hij heeft brieven mede voor mij en zal vrijdag hier zijn om Albert en André mede te nemen... ik wil natuurlijk wel... als 't maar waar is! Luitenant Van Maldeghem heeft een vreeselijke zevenoog in den hals... hij deed het werk op het bureel... geen dokter meer, de dokter is het afgestapt naar België en de andere jonge dokter is te Lieuran op 4 km. Van Maldeghem ziet af in zijn abcès. Hij vraagt mij hem te verzorgen in de infirmerie. Ik doe het... 't is een vreeselijke, walgelijke wonde... er zijn geen geneesmiddelen, geen ether, geen verbandwindsels... alleen wat katoen en wat alcool. Ik wasch uit en duw uit... Hij draait weg (ik meende zelfs dat hij in mijn handen bleef), ik heb hem naar huis op 't bed gebracht en getelefoneerd naar een militaire dokter in Lieuran... geen praat in Clermont... zij worden gedemobiliseerd... Ten slotte ben ik er in geslaagd een civiel dokter te krijgen die slechts te vier uur hier kan zijn!...

Hoewel, als die mannen die hier de troepen zonder verzorging achterlaten, hun plicht doen met hier weg te vluchten, dan ben ik een schurk... maar mijn geweten zegt mij dat zij misdoen, misdoen. Zij mogen niet weg en wij mogen niet weg vooraleer al onze manschappen weg zijn... Geen autos nog vandaag en 't is nu 3 uur van den namiddag... misschien later!...

Ziezoo, hedenavond rond 8½ uur is Mr. De Noyette hier toegekomen in een luxeauto, vergezeld van een dokter en een andere heer en een paffertje die te Toulouse verbleef. 't Is heel vriendelijk van ons alzoo eens te komen bezoeken. De colonne met de bussen was er niet bij... een bus zou op zoek zijn langs de dorpen hier in de ronde om de CRABkens op te vangen. Waarschijnlijk komen zij nog wel langs hier... Waarschijnlijk... Ik krijg de gelegenheid Albert en André tot Montpellier te sturen, daar zouden zij waarschijnlijk... nog maar steeds waarschijnlijk... de colonne met bussen van Gent kunnen opvangen en vergezellen... Albert, die weliswaar evenveel wenscht als André van zijn Moeske weer te zien laat zich aan die... waarschijnlijks niet pakken... Hij verkiest dan maar liever met zekerheid eenige dagen langer te wachten en mij te vergezellen.

Mijn teergeliefde vrouwken, ik heb geen trouw in hetgeen te Gent gebeurt, ik heb geen trouw in hetgeen men daar tegen ons schotelt en lepelt, want men schotelt er en men lepelt!... 't Is onzinnig lagere officieren, wier eenigen plicht is geweest te gehoorzamen en zorgen voor de hun toevertrouwde jongens, zonder meer onder verdenking te stellen van vrijwillige ballingschap en dat is wat er gebeurt, de Vlamingen zijn thans zoover dat zij ons, hun eigen broeders, laten verloochenen onder voorwendsel dat wij getracht hebben en nog trachten onzen plicht te doen... Ik voel dat dit het hoofdpunt is... Met die bussen van de CRAB die verre van vol zitten mogen geen soldaten mee, waarom?...

En dan mijn liefste lieveken, die zwadder die op mij is geworpen door dat onnoemelijk zwijn te Gent... Nogmaals en in 't verdoken heb ik het gehoord... Gij had zelfs uw harteken uitgestort bij Miss Callewaert, die haar verontwaardiging heeft lucht gegeven aan De Noyette... Dus heeft men toch uw zielerust aan 't wankelen gebracht... Wat zal het dan zijn met de opinie van diegenen die mij niet of min kennen! Dit is een zware, zware beproeving en met welken innigen weemoed men hier ook denkt aan al dat innig vervlogen geluk in het verre huizeken, vraagt men zich af of het tenslotte niet beter ware geweest... Neen, lieve Moesje zoet, 't ware niet beter geweest, God vergeve mij die enkele gedachte, gij zult mij al uw innige genegenheid ongeschonden behouden, spijts alles wat men ook vertellen kan en alhoewel thans den schijn tegen mij kan zijn omdat ik nog niet daar ben!... A.u.b., laten wij spoedig elkander helpen om ons leed te vergeten. 't Laatste nieuwske... en dan nog wel van den generaal bevelhebber... Op 21 Oogst begint men de rapatrieering van de C.R.I. Op 21 Oogst a.u.b. en per trein!!! De hoeveelste belofte is dat? En volgens ik hoor van De Noyette hebben wij soldaten van Gent, weinig hulp te verwachten! Dus toch wachten maar, omdat het niet verder kan.

Een van mijn jongens krijgt op zijn stroo een bloedspuwing terwijl De Noyette daar is... Ik vlieg erheen, de dokter met De Noyette meegekomen, loopt me achterna. Gelukkig maar dat die daar is... De zieke krijgt een spuitje... 't Is alles ten gevolge van enteritis. Hij moet thee hebben en lacteol gelijk ik. Dus in den zak schieten en koopen... D'r zit niets anders op... Lieve Moesje, als ik mijn lichtje zal uitdraaien straks en in dit vreemd nest kruipen zal ik eens lekker uitweenen... oude wijvenmoed!!! Ik ben ziek.

O.Lieve Vrouw halfoogst 1940

Ik zou heden thuis zijn!... Zoo heb ik het altijd gehoopt in stilte en zonder het te durven uitdrukken... Ik ben nog steeds geen stap nader en ik voel met zoo moe, zoo eindeloos moe! Een jaarlijkschen Hoogdag in familie... en thans?... Er is toch een grooten troost : ik weet dat mijn vrouwken en mijn kindertjes zich richten tot denzelfden God om dezen zwaren tijd te doen eindigen en dus zal het einde nu wel gaan aanbreken... Ik hoop het zoo vurig, zoo vurig, lieve Moes.

Ik heb geen brief kunnen meegeven met Amédée... overigens ze waren gisteren te vlug weg. Ik heb er ook geene van hem gekregen, die komt nog wel...

Den 21 Oogst, dat is donderdag a.s., begint de demobilisatie der CRI's... zegt men! Als 't nu geen waar zou zijn, wat dan?

Ik wil een oogenblik droomen van geluk, omdat ik het noodig heb... Ik zal binnenkort Gent bereiken met het overschot van mijn manschappen en mijn twee jongens. Wij zullen ons zoo vlug mogelijk naar huis begeven. De menschen van Gent zullen ons met nijdige schuine oogen aanzien, omdat zij vermoeden of weten dat wij... van die sm... zijn die hun jongens in Frankrijk hebben gemarteld... Wij zullen ons hart pantseren en doen alsof wij niet zien... niet weten... Wij zullen tehuis binnenkomen. Daar zal ons Moesje ons in de armen sluiten en wij zullen voelen dat het harteleed ten einde is. Wat geeft ons verdere hoofdbreking en moeilijkheden... wat geeft ons mogelijke ontbering of misschien armoede. Wij zullen de armpjes van ons lieve kindertjes rondom den hals voelen, wij zullen den liefdevollen blik van Moesje op ons voelen rusten... Wij zullen het einde zien van deze ijzelijke marteling. Lieve, bereid u voor om ons te ontvangen.

Vrijdag 16e oogst 1940

10 uur. Moeske lief... 't is een nieuw boekje... 't Ouder is naar u toe met mijn braaf klein jongentje die mij zoo moedig heeft terzijde gestaan. Andreetje was op. Hij kon niet meer van zuiver verlangen naar zijn Moeske... Men heeft mij gisteren een deel van mijn hart uitgerukt en ik heb nooit zooveel verdriet gekend als op dezen O.L.Vrouw Hemelvaart... Daar zal zegen uit groeien. Albert was zwemmen, men kon niet wachten... Hij kon niet mee... De moedige jongen wou niet mee, ik geloof dat ik werkelijk zou gevallen zijn van 't verdriet hadden ze alle twee samen moeten vertrekken. Ik kreeg ook een brief van Moeske, van de kindjes en van Nonkle Mon... "Kom! Kom!" 't Is alles wat de klok slaat! Moesten ze weten hoeveel pijn zij ons doen door dat voortdurende "kom" dat schijnt onzen wil tot komen in twijfel te trekken. Kon ik maar seffens, seffens komen... zijn een gemeende schurk te worden!

Heeden een briefje van Albertje Van Hecke. Vriendelijk, ik moet tegen 8 September terug zijn... ik zal veel vroeger terug zijn, als ik kan!!!

't Laatste nieuws uit Montpellier : er zou op 18 en 23 Oogst uit Clermont een trein afrijden naar België voor den 2 CRI. Goede God, geef dat het waar is. Van de 3000 Belgische frank die ik van mijn solde heb kunnen maken, schieten er mij hier 500 over, 't zij 720 Fransche frank... Ik zal dat wel mêe voort kunnen en tegen vrijdag aanstaande zal ons Driesken bij zijn Moeske zijn met de 2500 ander frankskens en zal het weerom gaan voor enkele dagen!... Hoe zal ik al mijn schulden betalen na dezen tijd?... Sparen en werken!

14 uur. D'r zijn vandaag weerom een heel boel brieven toegekomen... Voor elkeen wat... 't Is wonder al deze geschriften zijn akkoord over eenige punten:

1) In Gent is men overtuigd dat wij niet durven naar België komen uit schrik voor de Duitsche overheid.

2) Uit schrik voor de moeilijkheden onder weg.

3) Men is overtuigd dat wij kunnen komen wanneer wij maar willen.

Deze drie beweringen zijn even valsch als onredelijk, zie maar: Wij weten van in den beginne dat de Duitschers de Belgische vluchtelingen helpen; wij weten dat er onder den weg slechts enkele moeilijkheden te vreezen zijn: de lengte van den weg, de schaarste der vervoermiddelen, de moeilijkheden van ravitailleering en de opstopping der verkeerswegen die zou veroorzaakt zijn door een massalen en plotsen terugkeer; wij willen wel terug keeren en God is mij getuige hoezeer, maar elkeen hier en in de eerste plaats de gegradeerden hebben hun schrikkelijke verantwoordelijkheden tegenover hun manschappen voor wien zijn dienen te zorgen tot aan den terugkeer en die zij niet in den brand mogen laten. Dus de beweringen die in België loopen over ons zijn volkomen valsch en toch hebben zij ingang gevonden bij het volk; dit is gemakkelijk te verklaren door het verlangen van onze geliefden om ons terug te zien. Maar iemand heeft ze rondgestrooid, wie?... Dit is nog gemakkelijk om te begrijpen: diegenen die vroegtijdig hier zijn ontvlucht en in de meeste gevallen gehandeld hebben als onnoemelijke egoïsten, tenzij zijn handelden als zieken of als misdadigers. Dit is weerom zonneklaar. Wie had kans van te ontvluchten? Deze die beschikten over een vervoermiddel, bijvoorbeeld een fiets. Negen keeren op tien behoorde de fiets toe aan het leger en moest hij dienen, bij gebrek aan essence, om uit naburige dorpen groenten en mondvoorraad aan te halen, ofwel in doktersdienst of in elk geval in dienst der manschappen. Deze die de fietsen wegnamen waren dus dieven die hun eigen bevoordeeligden ten nadeele der manschappen die nog niet weg konden. Indien die wegloopers bijvoorbeeld foerier waren, dan stelden zij hun manschappen bloot aan dagenlang zonder groenten en aardappelen te blijven, aangezien zij van in den beginne de middelen hadden gezocht en gevonden om te ravitailleeren en dat diegenen die hen moesten vervangen die ravitailleeringsplaatsen niet kenden. Dikwijls hadden zij dan nog op de beperkte voedingshoeveelheden der mannen, deelen uitgespaard en weggelegd die zij zelf medenamen (nieuwe diefstal) om zich onder den weg te voeden. Waren de wegloopers sergeant majoors en dus boekhouders, dan lieten zij de gansche boekhouding in den brand op risico van den bevelhebber der eenheid duizenden franken schade te berokkenen omdat zij weg waren zonder aanduidingen te laten en zij hoeven niet in te brengen dat de nieuwe opgeleide rekruten hen konden vervangen, want dit is een lafheid, daar deze evenveel recht hadden op naar huis gaan en een niet betaalde verantwoordelijkheid op zich moesten nemen. Wat gezegd dan indien die sergeant majoor niet alleen zijn eenheid en zijn kommandant in plan laat, maar bovendien hem laat staan met de volgende te betalen rekeninkjes:

a) 15 fr. dagbladen die mijnheer alle dagen kreeg maar niet betaalde;

b) 60 fr. terugbetaling van te veel getrokken solde door de manschappen en die mijnheer in zijn zak had en zijn kommandant in zijn plaats mocht betalen, wilden de jongens het niet verliezen;

c) x fr. onuitbetaalde solde dit hij vergat (???) aan den payeur terug te storten en waar zijn kommandant verantwoordelijk voor is. Zulk een sergeant majoor is niet alleen een egoïst en een lafaard, maar een schurk en een aftroggelaar. Daarenboven is hij een schijnheilige als hij nog in afwezigheid van zijn kommandant die zijn plicht tracht te doen in de verre ballingschap, zich in het huis van commandant aanbiedt en niet de verklaring durft geven waarom zijn kommandant nog niet tehuis kan zijn... 't Is een laffe bengel die verdient te rotten in een gevang.

Is die weglooper een sergeant of een andere gegradeerde, dan is hij tenminste ziek en willoos, alsook laf. Aangezien hij alleen denkend aan zichzelf niet wil zien dat al zijn manschappen ziek zijn van heimwee en evenveel naar huis verlangen als hijzelf en dat die gezamenlijke vlucht van het hier verblijvende leger een totale onmogelijkheid was... Hoe zouden 100.000 man afzonderlijk vluchten? Hoe zouden zij zich over die 400 km die ze van de Duitsche barrage scheiden, bewegen en ravitailleeren. Daar waar reeds na een marsch van 20 km de voeten openlagen en de doktershulp noodig was. Hoe zouden die 100.000 man per groep afzonderlijk vluchten naar het Noorden? Per compagnie van 250 man, bijvoorbeeld, nog aan 20 km daags, dat was 20 dagen marsch tot aan de barrage. Wie zou ze ravitailleeren in een land dat reeds te kort had aan levensmiddelen... Waar zouden zij den nacht doorbrengen? Ziet u die 100.000 man op weg op de Fransche wegen gedurende de demobilisatie van Frankrijk zelf?... Dus het kon niet voor elkeen... er moesten manschappen blijven in den steek... De overste die door de ontvangen bevelen zijn onderdanen tot op 1200 km van huis brengt en ze daarna, om zijn eigen verlangen te voldoen, in dit verre land eenzaam overlaat aan hun lot en hun ballingschap. Hoe zullen de moeders zoo een overste noemen? Hoe zullen diegenen die ons bezwaddderen zulk een gegradeerde noemen?

Wij moesten gezamenlijk terugkeeren, dat moest zoo en indien het niet gebeurde moet de oorzaak gezocht worden omhoog... ik weet niet waar, bij de verantwoordelijke bevelhebbers: 't zij bij de Belgen die niets wilden doen, 't zij bij de Fransche of Duitsche overheden die de zaak niet in handen namen. Maar al diegenen die aldus weg liepen waren ware vaandelvluchtigen die hun land en hun volk in de steek lieten en verraadden. Die vaandevluchtigen hebben meegeholpen aan de benarde toestanden hier, omdat zij anderen aanzetten tot desertie en de overigen tot ongehoorzaamheid en onwilligheid. Omdat zij het hun blijvende makkers en hun oversten nog moeilijker maakten, omdat zij den overschot van het Belgisch leger dat nog wel degelijk op een propere manier kon worden gedemobiliseerd en naar huis gebracht zonder tucht en zonder houding, gereed tot alle opstandigheid en tot de meest zure ondankbaarheid zelfs tegenover diegenen die hun het meest hadden gedaan. Omdat zij het leger hier gemaakt hebben tot een haveloozen en laffen boel die in de oogen van rechtschapen officieren niet durven kijken, maar bij elke gelegenheid op die officieren, achter den rug schreeuwden om hun eigen verkeerde daden te verschonen!

Wie hebben die opstandelingen gediend? Hun eigen zelf voor 't oogenblik? Wie nog? Zeker nooit hun volk dat aan de Franschen den indruk heeft gelaten van wanorde, tuchtloosheid, losbandigheid... van een volk zonder fierheid, noch wilskracht, dat aan de Duitsche overheid de verzekering heeft gegeven dat deze oorlog is geweest: een strijd van de "wandorde tegen de orde". Dat heeft getoond dat ons volk zal moeten aanvaarden ofwel de leidende en dwingende hand van een Leider (wat het in zijn vrijheidswaanzin altijd zoozeer heeft verfoeid) ofwel dat het zal storten in de meest ijzelijke anarchie zooals ik het over jaren heb voorspeld aan mijn jongere kameraden.

Ziet gij, mijn lieve Moeske, ik moest eens dit betoog hier nederschrijven, ik weet dat ik mij tegenover u niet verdedigen moet. Ik weet wel dat mijn eenige woord "Ik kon niet vroeger" voldoende zal zijn om alle valsche beweringen uit den weg te ruimen. Maar zie nu zelf in uw hart, welk een afgrond van leed deze weggeloopen egoïsten in uw leven hebben gebracht. Hoe laf zij zijn geweest door, wanneer zij u kwamen opzoeken, alleen te spreken van de gemakkelijke manier waarop zij u bereikten en u de conclusie lieten trekken dat wij zelf u gemakkelijk konden bereiken en... hoe het toch kwam dat wij dat niet deden en u lieten voortvroeten in al uw miserie en uw leed!... Hoe laf zij waren van u niet te doen begrijpen, als zij u toch opzochten, dat zij daar alleen stonden uit egoïsme en dat hun aanwezigheid bij u om wraak riep, indien zij zichzelf niet beschuldigden. Indien zij aan u en aan mijn kindjes zegden dat zij dan "nog hun bol hebben vol gekregen" hebben zij zeker niet gezegd: onder andere dat ik de foerier 's morgens had op mijn kamer geroepen, hem overtuigd had van diefstal, aanzetten tot diefstal en aanzetten tot desertie en dat hij weenend mijn kamer heeft verlaten (allehoewel ik hem volledig vrij liet van handelen) met de stellige belofte de manschappen niet in den brand te laten en niets te stelen... Dan heeft Rikske Vyncke, dat goede, maar zwakke Rikske, dat al zijn plichten vergat omdat zijn jonge vrouwtje in haar onbezonneheid hem toeriep "Rikske, kom!" en omdat zijn onnoozele kameraadjes uit den middenstand hem schreven dat alleen zijn plaats nog open was om "potten te pakken", u zeker bij zijn bezoek niet gezegd, dat ik hem heb vrijgelaten, nadat hij zijn commandant, zijn vriendelijken commandant, een laatste maal de hand wilde drukken, maar dat ik hem eerst, zooals het mijn harden maar duren plicht was voor oogen heb gelegd, onerbarmelijk, hoe laf egoïstische het was weg te loopen en zijn manschappen aan hun noodlot over te laten... Dat brave Rikske heeft u niet gezegd, liefste Moeske en lieve kindertjes, hoe hij krijtwit was en zijn politiemuts tegen mijn tafel klopte en uitriep (Ocharme, hoe flauw!) "'t Zijn verdomme altijd de onderofficieren die zich moeten slachtofferen" en nog "Als ik ooit een zoon heb, en hij spreekt van bij 't leger te gaan, dan wring ik hem nog liever den hals om!" Rikske sprak toen van het kindje dat misschien eens het zijn zal worden... en dat eens zijn plicht hooger zal stellen en moeten stellen dan alles wat het duurbaar is... Anders zal dat kind een lafaard zijn gelijk zijn vader,... neen, niet gelijk Rikske, die is geen lafaard maar een flauwe kul, die geen vrouw bewonderen kan, omdat hij zoo flauw is, zelfs als het gaat om zijn vrouwtje dat men vervoegen wil en moet. Want Rikske zou gebleven zijn, want hij had zijn commandant verstaan maar hij liet zich overhalen door den doorrpaten schurk die Lully was, gelijk of 't foerierken zich daar liet door overhalen!... Gelijk of den dokter van 't bataljon, Dr. Van der Donckt van Oudenaerde, die hier met vrouwken en kindertjes was, zich liet overhalen door zijn heimwee en al zijn zieken in den brand liet, met hun zweeren en hun buikloop, met hun roode koorts en hun angines, met hun bloedspuwing en hun gezwollen beenen. Die Van Maldeghem en ik nog eenigszins zelf hebben helpen verzorgen!...

Ziedaar lieve, liefste Moesje, en nu vrees ik uw oordeel niet meer, noch dit van mijn lieve kleintjes. Ik kom, ik ben ziek van verlangen om te komen, maar ik zal komen als mijn manschappen zullen de gelegenheid gehad hebben van vooraf te gaan of mêe te komen... en ik geloof wel dat ik misschien den moed zou hebben, al moest ik sterven van verlangen -en ik zou er van sterven- van te blijven tot ik den laatsten heb verlost.

Al die andere zwadder over mij is zoo laag, zoo vreeselijk afschuwelijk dat hij niet eens aan mijn schoenen rijkt... champagne, jonge meisjes!... De vod die dat uitstrooide is te laf om zich herkenbaar te maken en stinkt zoodanig dat ik ze niet verleggen durf als ik aan mijn moedige, lieve, heilige Moesje denk en mijn schoone, brave kindertjes.

Dag Moeske lief... 't zal nu zoo spoedig om zijn!

Zaterdag den 17e Oogst 1940

23 u. 30. D'r is weer een stukske van mijn hart dat rondzwalpt in het groote Frankrijk... Mijn Drieske is nu voorbij Toulouse. Waar zit hij? Er is weer een stukske van mijn hart dat van mij is weggerukt... gelukkig om 't hart van Moesken te vergrooten... en er blijft mij toch nog hier mijn moedige groote jongen... 't Zal dus den 19e of den 26e Oogst onzen toer moeten zijn... zegt men... als 't maar waar is... Ik zeg den 26e. Ik heb heden morgen mijn demobilisatie aangevraagd indien men de troepen tegen 1 September niet thuisbrengt. Ik heb er bijgevoegd: indien ik den 27e niet vertrokken ben moet ik hier gedemobiliseerd worden. Enfin, elkeen loopt vol hoop dat 't waar zal zijn... ik durf bijkans niet hopen! Moeske en de kindertjes, bidt voor uw bannelingen... 't is hier zoo droevig en eenzaam én 't doet zulk wee aan 't hart. Morgen vroeg vertrekken er 15 met Van Beveren... gelukkige kerels. De Potter is teruggestuurd uit Toulouse. Hij kon niet weg! Men zegt ons dinsdag een trein!!!

Zondag den 18e Oogst 1940

9u. 't Is de 15e zondag van huis weg... Zal 't als 't u blieft de laatste zijn? De trein van dinsdag wordt nu verschoven op donderdag! Weeral 'n tegenslag... Wij zouden vandaag alles in gereedheid brengen voor het vertrek... niemand heeft nog den moed, gezien het nieuwe achterstal! 't Is blakend heet... 47° in de zon a.u.b.

15 u. Ik neem mijn moed in de 2 handen en trek er op uit om in 't bureel van 't bataljon 2 lijsten te tikken voor de vertrekkenden. Ik tik er 3.

17 u. Er moesten geen 2 lijsten zijn, maar wel 3! Goddank maar!

17 u. 10. De majoor komt 't bataljon binnengestormd vol orders: vertrek van 't bataljon morgen maandag te 5 uur naar de statie van Paulhan, te 9 uur vertrek van den trein! Hip, hip, hourrah!... Er moeten niet 3 lijsten zijn, maar zeven! Wij zulllen vannacht werken!

17 u. 20. De trein in Paulhan mag niet genomen worden, hij rijdt niet... wij vertrekken donderdag!... Algemene instorting. Diegene die verantwoordelijk is voor deze bevelen is een... moordenaar!...

Ik geloof niets meer. Donderdag zou het vertrek plaats hebben te Montpellier op ongeveer 40 km van hier. Ons mannen kunnen die marsch niet doen te voet in deze hitte... 't Is dus leugen. God, breng ons hulp!!

23 u. 30. Ik heb met Bertje en 2 luitenanten gebridgd om aan niets te denken... Moesje, ik zou zoo vast gezegd hebben dezen morgen, dat ik den 16e zondag bij u was... en nu? Och! Wat moet er nu gebeuren? Hoe krijg ik mijn jongens hier uit zonder hulp van buiten?

Ons mannen loopen zat en zingend voorbij!!... Droevig!

Maandag den 19e Oogst

Een dag van eindeloos verlangen naar u, mijn Moeske lief. Vol hoop en vreugde op de naaste toekomst. Donderdag vertrek van hier. Als O.L. Heertje ons genadig is, dan zijn wij zondag a.s. in ons huizeken... Een dag zonder cafard of bijna. Ik geef in der haast een briefke mee om ons aankomst te Gent te melden!

Dinsdag 20 Oogst 1940

De roes van het vertrek duurt voort. Veel werk!... Veel geluk in 't vooruitzicht.

12 uur.... 't Is gedaan... Een telefonisch bericht: "De Duitsche overheid heeft bestatigd dat niettegenstaande het verbod, gansche eenheden zich per autocamion laten vervoeren. Als straf, 1) zullen al deze camions worden ontladen en de soldaten opgehouden, 2) zullen de rapatrieeringstreinen ten minste voor 2 dagen worden stopgezet!

Oordeel, Moeske lief, oordeel en vraag u af wat er omgaat in ons hart!!

23 uur. Lief Moesken... ik heb gekaart om aan niets meer te denken; 't is nutteloos... Zoo kan het helaas niet lang meer uitgehouden worden!... Hoelang nog zonder mijn lievelingen, hoelang??

Woensdag 21 Oogst 1940

14 u. 30. Verbittering zooveel als ge maar wilt... God zij dank, er schijnt een zekere gevoelloosheid in te treden... Alleen de denkmachine wordt voort gefolterd. Wij brengen een goed gedeelte van den dag door met... druiventrossen te kuischen... gelijk alleman hier... Een paar auto's komen weer om enkele mannen: gisteren 20, vandaag 6... de andere sukkelaars zien ze met leede oogen weggaan... wij lengen allemaal, allemaal, zoo erg. Die zullen wel evenmin doorgelaten worden als wij, maar toch, zij gaan... en dat is al veel... Een piepjong schoolmeesterken onderluitenant doet als de anderen, hij heeft zich van België uit laten demobiliseeren... Ik vraag "wie nu voor zijn manschappen zal zorgen?"... Ben ik misschien beulenwerk aan 't doen? Er komen tranen . Wat kan het vreeselijk onmenschelijk zijn om te doen wat men moet!! Voortaan zal ik zwijgen en mijn gal alleen verteren. Vanavond zeker wel bridgepartij om den cafard te verschalken... Van slapen komt toch niets meer in huis... Moeske en lieve kindertjes zoet, wist ik maar dat gij uw moed niet verliest!

15 u. Wij vernemen: "Er mogen op straf van den dood met den kogel geen brieven meer worden overgebracht van België naar hier"... Och, wat geeft dat... als men ons maar overbrengt van hier naar ginder...."Morgen nieuwe orders voor 't vertrek!"... neen, 't zullen overmorgen nieuwe folteringen zijn... maak u gereed tot nieuwe ontgoochelingen!

23 u. 30.... Kaartspelen om den cafard te vergeten en geen nieuws... wachten, altijd maar wachten! Wat verlang ik naar u, lieve Moesje en brave kindertjes, waar is mijn Driesken nu?...

Donderdag 22 Oogst 1940

19 u. Moeske! Moeske! Wij vertrekken morgen vroeg te 6 u. 30, niet slapen en vlug werken... Kon het maar waar zijn!!!