Gomelastiek

Aan de "Antwerpsche jeugd"

en mijn Gentsche meisjes

Ga me nu als 't u blieft niet beschuldigen van purisme, lieve lezers, omdat ik niet zeg: elastiek, rubber of caoutchouc. Gomelastiek schijnt mij het meest gepaste woord. Daar zit bij 't uitspreken alreeds 't genoegen in van den weerbots, klank en rythme spannen samen om van dat woord een veerkrachtig iets te maken.

't Heeft me altijd reeds een weinig onaangenaam aangedaan, dat ik het nooit mocht lezen in zure, officieele verslagen en opstellen, in 't Weermachts-bericht, bijvoorbeeld. Daar zal men spreken van "rekbaarheid van het front" en "rekbare taktiek". Op mij maakt dat een zoeterigen indruk, ik gevoel mij versuikeren als ik aan een dergelijk front en zulk een taktiek denk, en vóór mijn geestesoog rijzen millioenen laarzen, duizenden kanonnen en honderden pantserwagens die wegzinken in een zee van stroop, alleen maar wijl ze aan 't betrachten zijn van die geniale, rekbare vondst toe te passen.

't Is om u dat kleverig gevoel te besparen, u vooral, lieve lezeressen, dat ik als titel het veerkrachtig woord "Gomelastiek" heb verkozen. 't Moet eigenlijk zijn: "Gomelastiek en mijn pleintje".

"Ach!... uw pleintje!... Wat heeft, ik vraag het u, een eerbiedwaardig oud wijveke van het pleintje met gomelastiek uit te staan? "

Genoeg, lieve lezers! Daar ligt het hem juist, ik verdenk er mijn pleintje zeer erg van, dat het thans gomelastiekachtige gevoelens koestert, dat het zich uitzet, "trachtende zijn ouden vorm weer aan te nemen", wat toch wel de kenschetsende eigenschap van gomelastiek is. En wat meer is, ik vrees dat juist de gomelastiektactische noodwendigheden aan de bron liggen van mijn pleintje zijn herwonnen vrijheid, want ze zijn weg!...

Ze?... Ja, zij: de vormlooze, onmogelijke massa's die daar zoo onnoozel braaf op ruststand stonden, t' halven in het aangezicht van mijn pleintje.

O! 't Is van geen leiën dakje geloopen, hoor! Gij weet niet wat het is u met 'n "gemotoriseerde colonne" op weg te zetten.

Gij zijt misschien ook, zooals ik, lieve lezers, nooit meer geweest dan een eenvoudig infanterist, een voetganger... Kom, durven wij de dingen bij hun naam noemen: een piot. Toen heeft men u, zooals aan mij overigens, geleerd dat veldslagen gewonnen worden bij middel van twee factoren: vuur en beweging... beweging en vuur. Lieve Heer! Wat hebben wij daaronder geleden, is het niet waar?... Wat spot vanwege de artillerie, omdat zij "vuur" hadden, "vuur" eigenlijk van alle grootte en dikte, niet een dwazen stok van een meter lang, waaruit alle minuten een loodje kwam fluiten, of alleen maar een "vuurken" tusschen vier steenen om een busje "corned beef" op te verwarmen... Maar zij bezaten "Het Vuur", dat met het razende gerucht van een-over-de-riggels-rammelenden sneltrein over uw hoofd kwam rotsen en dan met een eendelijken kraak openbarstte in een vulkaan van ijzer en staal... En beweging? Denkt u maar aan de mooie rijlaarzen van onze cavalerie!... Die hadden de "beweging". En met wat misprijzen zij neerzagen op die langs den grond kruipende rupsen, toen zij er op hun vurige rossen voorbijreden.

Als ik dus hooren spreken heb van "gemotoriseerde oorlog" en "gemotoriseerde colonnes", heb ik mijn eenvoudig piottenhart van eerbied voelen open- en toeslaan en met een tikje leedvermaak gedacht aan artillerie en cavalerie... Daar had g'het nu, zie: "Alles in één. Vuur en Beweging"!

Ach, wat!... Waarom moet 'n mensch nu ook nog in zijn ouden dag zijn illusies verliezen?

Als men aan ons piotten zei: "Beweging!", wel, dan bewogen ze, zoo goed en zoo kwaad als 't ging. Ik zeg niet, dat ik geen gevallen gekend heb, waarbij de schoen van den eersten sergeant majoor, of eens heel toevallig de vijf vingers van den kommandant, noodig waren tot het in beweging komen. Maar die schoen en die vingers waren toch ook altijd klaar en zoo bleef tenslotte de beweging ook nooit uit. Ik zeg niet, dat die beweging ging aan 15 km per uur. Maar er zaten in onze piottenbeweging snelheden die aan het mirakuleuze paalden, of hoe zult u mij anders verklaren dat van 's middags drie, tot 's anderendaags morgens zeven uur, den afstand Abbeville-Rouen, zegge honderd en zeven kilometer, kon worden afgelegd door een niet gemotoriseerde colonne?

Maar die beweging van de gemotoriseerde colonne op mijn pleintje... Nù, daar ligt dat groot vroolijk oud ding nu te lachen dat het schatert in al zijn kinderstemmen die er weer over klinken, als het denkt aan die tragedie.

't Bevel tot beweging moet al heel lang onder weg zijn geweest, dagenlang. Over vijf, zes dagen is 't begonnen. Van in de vroege morgenuren een rusteloos gekakel en geharrewar en daarop het hoesten en kuchen van één van de kereltjes, aan wien men een pint levenssap had opgegoten en die nu maar de "beweging" moest aanvangen... Gewoonlijk bewoog dat wel, maar voor zooveel als ik daar verstand van heb, bewoog het niet in de richting die de man achter het stuur wenschte... Het stond daar te daveren als een pas-uit-de-rivier-gekropen hond, op een kouden winterdag en ik heb er mij dan meer dan eens op betrapt, dat ik achteraan staarde om te zien of het ook zijn staart tusschen zijn pooten trok... Waaraan dat toch mocht liggen, hé? Ik stelde mij toen telkens de vraag: Waarom kon het daveren en niet rijden? De voerders vroegen het zich trouwens ook af en zij waren toch hopelijk geen piotten? - Maar daar stonden ze dan rond in afwisselende houdingen. Zoo, met beide handen hulpeloos in de heupen, of met een hand tastende hoe lang het geleden was dat zij geschoren waren -wat verband er ten slotte mag liggen, tusschen een onwilligen motor en een ongeschoren baard? Diegenen die waarschijnlijk nog bij de cavalerie gediend hadden vroeger, die herinnerden zich ongetwijfeld hun paarden... die wilden 't van de pooten hebben, die knutselden altijd maar onderaan, en voelden eens aan de wielen en keken dan ook eens binnen in de rammelkast.

Toen heb ik toch werkelijk gemeend dat het gebrek aan psychologie was, dat is mij zoo uit ellendig medelijden te binnen geschoten. Die karretjes behoorden toch tot het Afrikakorps, zaliger nagedachtenis, en nu moesten die kerels die dat op gang brengen toch even hebben nagedacht, dat de gomelastiekmethode, ze toch een dikke dertig graden meer naar 't Noorden had gebracht en daar waren de teere organen van die gemotoriseerde colonne niet zoo goed bestand tegen den kouden morgenlucht en zoo. Vandaar al dat hoesten et dat kuchen zonder meer?...

Dan weer heb ik, voor de steeds herhaalde en vergeefsche pogingen van de slachtoffers, gedacht aan mijn oud-gebuur, God hebbe zijn ziel. Zijn "Rosalieken" was dikwijls zoo amechtig -nu, ja, ik bedoel zijn klein autokarretje, natuurlijk- dat alle proefnemingen, zelfs alleen om ze te doen daveren, volslagen vruchteloos bleken. Toen hield mijn buurman er nog altijd een onweerstaanbaar argument op na: hij gaf op 't achterwerk van "Rosalie" zulk een verukkelijken trap, dat 't weerbarstigen ding begon te trillen en te beven als een riet. Heusch, ik heb er aan gedacht mijn geheim mede te deelen, maar aangezien ik maar een "piot" ben, heb ik het liefst gezwegen, misschien had men mij nog bespot op den koop toe?

Wat er ook van zij, ten slotte kwamen die dingen toch altijd op gang. Niet alle tegelijk, natuurlijk, zoo een of twee. En die begonnen toen een proefrit rond mijn pleintje dat in al zijn ruitjes te daveren stond. Ik zeg een proefrit, en nu moet u zich niets gaan inbeelden. Het had niets weg van die beroemde rondrit van Francorchamps of iets dergelijks, hoor! In 't geheel niet, 't waren deftige sprongetjes van plus minus vijftig meter, telkenmale beëindigd door een hartverscheurend gepiep... Ik heb een makker, die veel aan handelspubliciteit doet, destijds nog wel hooren uitvaren over 't al of niet nuttige van de opvatting der reklaam over de slaolie "De Koning der Mayonnaise". Had ik maar naast die plakbrieven 'n fonoplaat kunnen aanbrengen, die altijd weer dat beklagenswaardig gekrijsch liet hooren, geen huismoeder had kunnen weerstand bieden aan de noodzakelijkheid om dat smeersel in huis te nemen. Een medelijdende ziel, die naast me uit 't venster staarde, heeft me verzekerd dat het niets ergs was, dat de geleiders alleen maar de soepelheid der remmen beproefden. Teneinde ze niet tegen te spreken, heb ik meewarig geknikt, maar ik vraag met nu nog af wat er eigenlijk te remmen viel, aan iets wat onmogelijk vooruit wilde? Nu, als zij bij gebrek aan tafelolie het eens met de plakbrieven beproefden... wie weet, misschien, in onzen tijd van surrogaten... hoe een dubbeltje soms rollen kan?

De andere karretjes die blijk gaven van onoverwinnelijke koppigheid, werden overwonnen. Daar hebt gij natuurlijk toch niet aan getwijfeld zeker. Gij kent de methode: een ring door den neus en een leidsel vastgehecht aan een daverenden collega, en weg was 't spul, voor een sprongetje op den omloop van Francor..., van mijn pleintje, bedoel ik. Waarom die eigenlijk moesten meeloopen? Ach, wie zal de geheimen van een gemotoriseerde colonne doorgronden?..

-'t Verwarrende van 't geheel was, dat juist die vehikels, die door anderen aan den band moesten worden geleid, soms blijk gaven van een verstommende grilligheid. Zoo bijvoorbeeld, was een geleider van die levenslooze aanhangsels zich eens iets gaan inbeelden, met even de soepelheid van zijn hoorn te beproeven, om toch ook deel te hebben in het aangename koor, dat mijn pleintje, vijf, zes dagen onophoudelijk te slikken kreeg. De uitslag was betreurenswaardig! Met mijn uurwerk in de hand: zes volle minuten is 't spektakel blijven voorttoeteren. En wat men er ook van vees of losschroefde, schudde, duwde of trok, dat veranderde zelfs geen achtste van een toon. Het oudste koppel musschen, dat in den boom rechtover mijn venster woont, had 't schouwspel eerst met bedenkelijk rechtstaande pluimen aanhoord, toen heb ik het tot bij 't vallen van den avond niet meer teruggezien. En de hond uit de poort van op 't hoekske heeft rillerig den kop geschud en is met hangende ooren binnen in huis verdwenen.

Een tiental keeren per dag, kwam daartusschen een motorfiets met zijspan terecht. Aan zijn bazerig geknal, in de zijstraat, kon men het hem aanhooren dat hij eigenlijk iets te zeggen had en toezicht kwam houden op den graad van soepelheid in de bewegingen van de gomelastiek-voertuigen. Hemel, het zal overdreven schijnen, maar toen heb ik telkenmale de beteekenis begrepen van: "L'âme des choses". Niet zoohaast had het paffende ding het pleintje betreden of met een vervaarlijken knal stond het stil en d'enige inspectie die ik ooit door zijn berijder heb zien uitvoeren is deze van zijn eigen motorpaard, dat, uit pure sympathie voor zijn vierpootige onderdanen, beslist elken dienst weigerde, van zoohaast het de anderen had bemerkt. Wat een verhevene les van volksverbondenheid en samenhoorigheid!

Om eerlijk te blijven heb ik nog wel nu en dan getwijfeld of het drievoetige monstertje wel een ziel had. Want het is niet aanneemlijk dat het zoveel zweet had kunnen zien vloeien zonder van ontroering te beginnen rillen. Gewooonlijk eindigde het zoo: de vierwielige collega's die hun kunsten zouden toonen, bleven een oogenblik schokschouderend staan lachen en vielen toen stil. De portiertjes klapten open en al de geleiders kwamen in cirkel rond het kleine, koppige dwergje staan. De baas draaide eens aan 't eene handvat van 't stuur; deelde dan, met zijn rechterlaars, wilskrachtig zijn gevoelens mede aan den pedaal, de bedeesde hand van een toeschouwer draaide eens aan een kraantje op den buik van 't neusmakertje... -Ik ben meer dan eens geneigd geweest, hen mijn koortsmeter uit 't venster toe te werpen, misschien had dat geholpen?- Ten slotte pastte men het groote middel toe, men keerde 't ding met den neus naar de richting van waaruit het gekomen was; drie, vier behulpzame paar handen begonnen te duwen en... nauw was die inspecteur uit het zicht verdwenen of men hoorde hem, zich triomfantelijk verwijderen, met eenige kort achter elkander knallende soldatenvloeken die zijn indrukken over de inspectie moesten weergeven. Ik heb toen telkens met eerbied gedacht aan den schoen van onzen eersten sergeant-majoor, die bij de infanterie dan toch heel wat meer bewegingszekerheid beteekende, al maakte hij niet zooveel gerucht.

Natuurlijk konden deze verslappingsoefeningen van het versteven gomelastiek alaam niet eeuwig blijven duren. Op een goeien morgen is 't gebeurd.

Ik wist het reeds lang vóór dat ik mijn rolgordijntjes liet opklappen. De genagelde laarzen gleden koortsig over de straatstenen, de armen gevuld met alles wat Noachs ark ooit heeft bevat. Ik verwachtte niet dat ze zoo aanstonds zouden beginnen daveren. Bij de infanterie kon dat heel wat tijd in beslag nemen. Als wij te tien uur in den morgen een opmarsch zouden houden, stonden wij te zes uur in den rang voor 't eerste nazicht... Maar wij waren een niet gemotoriseerde colonne... Deze gomelastiek opmarsch begon eigenlijk te twaalf uur 's middags, precies, met de reeds beproefde soepelheid. Ik heb toen werkelijk de voortreffelijke wellevendheid bewonderd die in zulk een vierwielig monstertje kan schuilen. De meeste reden, vijf zes meter ver, 't pleintje af, bleven toen plots staan, namen den hoed af en, zich omdraaiende tot den rammelenden makker die achter hen aan kwam, zegden zij beleefd: "Na u, beste vriend!" En ze zouden geen voet meer verzet hebben totdat het op hen volgende slachtoffer zich vooraan had geplaatst en ze goedsmoedig achter zich op sleeptouw had genomen. Ik kon natuurlijk niet getuigen dat in die voorwaarden, 't begin van den opmarsch zou herinnerd hebben aan het tuchtvolle "Rechts per twee!... Arche!..." dat onze piottencolonnes zoo nederig in beweging bracht. Dit spektakel had hier iets veel grootscher. Het nam een soort historische beteekenis. Het zou me niets verwonderen dat ergens, in een hoek van 't pleintje een Ufo-opname apparaat stond opgesteld door de zorgen van 't ministerie van propaganda en dat wij eerstdaags op 't witte doek zullen bewonderen een wetenschappelijken kultuurfilm getiteld: "De Janboel".

Natuurlijk zijn er in zulke middens van zenuwlijders nog altijd onaangetaste elementen. Te drie uur van den namiddag stond de keukenwagen met zijn wijdopen deksel nog altijd goedsmoedig in 't midden van 't pleintje te gapen, met het uitzicht van iemand die goed weet dat er nog lang geen haast bij is.

Toen is daar een grollende tweewieler komen rondgepaft met twee strepen op elke mouw boven zijn stuur en een dapperen helm boven twee vervaarlijke oogen. Ik kon mij drommelsch goed inbeelden dat een motorfiets met zulk een montuur veel voornamer moet grollen dan al de andere en dat hij nooit zou durven weigeren vooruit te gaan. 't Is een herrie geweest van belang, te hooren aan de kreten die van 't gevaarte opstegen en telkens weer onderlijnd waren door een slag om tureluurs van te worden, wijl het in een wolk van stof en blauwe walm rond het pleintje draaide. De keuken is er van wakker geschrikt en heeft met een klap haar deksel dicht gedaan. Toen heeft die ook getracht zich in beweging te zetten.

Te vijf uur 's avonds is haar dat gelukt.

In den vrachtwagen die ze voorttrok lagen Vlaamsche stoelen, tafels en allerlei meubels met in de lucht uitgestrekte pikkels zich af te vragen in welk deel van Europa de gomelastiek-methode hen wel zou gebracht hebben.

Tegen de vensterbank van een klein cafeetje aangeleund, stond een bloedarmoedig herbergbloempje treurig te prakkezeeren over 't vergankelijke van de soldatenliefde. Een menschlievende geleider heeft het nog in 't voorbijgaan haastig geplukt en naast zich geplaatst in zijn tuig... Gemotoriseerde gomelastiek romantiek...

Toen te zes uur de laatst wagen achter 't hoekje zou draaien, heb ik mij plots met opgeschrikt hart terug getrokken van mijn venster: een kanonloop was als laatsten aanblik dreigend op mijn vredig pleintje gericht. Bij voorzichtig nader toeschouwen is een traan van verteedering venijnig langs mijn wangen gegleden. Ik herkende mijn vergissing: 't kanon was de neerliggende schouwbuis van een oud-Belgische infanterieveldkeuken, die op haar pertig, smalle, houten wieletjes met ijzeren beslag, onmeedoogend achter een gemotoriseerd monster werd meegesleurd: een weenend papschoolkind aan den rok van een onvermurwbare stiefmoeder.

De daverkoorts flakkert nog weer eens op en den razerigen motorfiets komt nog even 't verlaten slagveld in oogenschouw nemen... "Max!... Max!..." Uit een openslaande huisdeurtje komen vier plompe hondenpooten gesprongen die, bij 't achtervolgen van 't verdwijnende voertuig, in hun haast telkens dreigen over hun ooren te vallen...

't Is gedaan: de gomelastiek motorcolonne is een rekbare beweging begonnen... mijn pleintje zet zich uit.

6-10-1943