Eenzaamheid

Aan ons Moeske

't Regent...

Met zijn duizenden vingertjes kittelt de regen aan 't aardrijk buiten en valt mijn heelal met zijn wiegend, eentonig geruisch... De bladeren hangen sidderend te rillen aan de sijpelende boomen die zich in de zwarte droomen hullen van den vallenden nacht...

"Je suis seul ce soir, avec mon rêve..." galmt nog een verre grammofoon onverbiddelijk in mijn ijdelen kop... Verre, daar waar leven is en menschen zijn, en bewegen, en pret maken, en vrij zijn... Straks zullen ze huiswaarts keeren, in 't duister naar hun sleutelgat tasten en dan... de deur met een lichten zucht van genoegen achter zich sluiten. Ze zijn tehuis, waar licht is, en warmte, en liefde... Waar de gekende geruchten de heerlijke stilte nu en dan zullen verbreken, of waar geliefde stemmen in de lucht zullen rondzweven...

Ik hoor alleen: "de duizenden vingertjes van den aanhoudenden regen en bij lange, lange tusschenpoozen, den stampenden stap van een voorbijganger die uit de verte opduikt en dan weer verdwijnt... Een verre deur kletst nog even toe... dan weer niets meer dan 't kloppen van mijn slagader in mijn keel en 't lied der regen die niet eens de stilte verbreekt.

Alles rondom mij is nog vervuld van een lieve, lieve aanwezigheid... Elk rimpeltje van het dierbaar gelaat is een strijd die ik heb zien strijden en een moed waarvan ik de heldhaftigheid ken en eerbiedig. God zegene dat alles.

Vijf en twintig lange jaren zitten rondom mijn tafeltje op mijn vingeren te kijken!... Elk van hen ten aanval gereed om mijn herinnering te bestormen... "Je suis seul ce soir!..." Vijf en twintig lange jaren, met hun zuur en hun zoet... Met hun kleinzielige angsten en harde zorgen om stoffelijke aangelegenheden, met hun onuitwischbare beelden van mollige kinderarmpjes en heerlijke kinderkopjes... die alle opwellende leed wisten te heelen en alle harde zwoegen wisten te verzoeten... Met de onuitsprekelijke liefheid van een nooit falende, trouwe vrouwenliefde, steeds bereid tot elke opoffering, tot elke toegevendheid, tot elke grondige, echte goedheid...

Vijf en twintig lange jaren van onophoudelijken strijd, met hun uitbloeiing van prachtige, wilskrachtige meisjes- en jongenskoppen die van ons zijn, van ons beidjes, voor zooveel den goeden God ze ons toevertrouwen wilt. Hij zegene en Hij beware hen!...

Vijf en twintig lange jaren... en nu dat... "Je suis seul ce soir..." en de duizenden kittelvingertjes van den regen... en nog een verre onbekende stem... en mijn zoete herinneringen en mijn onverwoeste hoop... Goddank! Onze onverwoestbare hoop...

En onze dankbaarheid om deze beproeving die zoo veel, veel vreeselijker had kunnen zijn.

En de rilling die over ons komt als wij denken aan al dat ander onafzienbaar wee dat zooveel erger is dan 't onze... Al die jonge verwoeste levens, al die onherstelbare scheuren... al dat verdwijnen om nooit terug te keeren... Al die sympatieke wezens, die wij kennen en waarvan den levenslustigen lach thans verdwenen is, al die naakte muren, die koude, die honger, dat derven van elken omgang met de geliefden, die voortdurende onrust voor de toekomst en... de stilte die hen omringt... Niet de vredige, hoopvolle stilte die lengen laat naar het aanstaande bezoek en nog heel is gevuld met de geliefde aanwezigheid van daareven...

Dank dan, Heer, voor deze stilte, die de Hoop bevat voor een nakende toekomst en help ons als wij zwak worden.