Een dankje
In hartelijke genegenheid aan de goede makkers
HH. Storme, Cortvriendt, Wylocke, Mayens en Baetslé opgedragen
Als alles waar g' u vast aan hecht, u plotseling wordt ontroofd,
als gij van haard en huisgezin zoo eensklaps wordt beroofd;
als vriend en maag en werkgezel u zoo opeens ontbreken
en allen die rond u dan staan een vreemde tale spreken;
als gij tot woonst een hokje krijgt, een leeuwenkooi tot tuin;
als 't licht nooit vlak in 't oog u valt, maar van omhoog en schuin;
als g' u niet eens verzorgen kunt, niet eens fatsoenlijk eten;
als 't bed een harde stroozak is en lucht wordt toegemeten;
als men met hak en snak u roept en schreeuwt van gramschap rood,
als men daarna u diets het maakt, desnoods met stamp en stoot,
dan wordt g' als 't opgejaagde ree, dat moe en t' einden krachten
met traan in 't oog en rillend vel, de doodsteek af blijft wachten...
Zoo vondt gij mij, zoo vond ik u... Begrijpt gij wat het meent
voor mij, die, t' einden adem, hier wat vriendshap werd verleend?
Zoo wil ik niet dat één van u, hier zondag zou ontbreken
nog eer dat ik er maar toe kwam een "dankje" uit te spreken :
M'n dank voor uw gulhartigheid, voor alles en zooveel
dat thans, na 't harde, zure lot, bij u me viel ten deel.
Ik heb niet veel, ik geef niet veel, dit versje blijf' bespaard
zooals bij mij, uw vriendennaam, in 't herte blijft bewaard.
Gevangenis Donderdagavond
7 mei 1942
Gent,
den 8 mei ten 8 uur 's avonds