Boefje

12-03-1943

Aan Janine en Yvonne

Hoe hij eigenlijk mijn aandacht heeft getrokken?

Wel, 't is alles de schuld van zijn broek. Het kleedingsstuk draagt overigens een groote verantwoordelijkheid in de heele houding van boefje. Niet dat het uitblinkt door sierlijkheid in kleur, of snit, of stof. Het dankt veeleer zijn naam aan zijn gebruik en geniet dus van verworven rechten. Ik zou gezegd hebben dat het van creemkleurig lijnwaad was, maar ik vrees dat de lezende, bezorgde moeders mijn bewering weldra in twijfel zullen trekken en als onwaarschijnlijk bestempelen. Wat niet te betwisten valt, omdat ik het onder mijn eigen oogen zag gebeuren, 't is dat die broek de ergste vijand is van Boefje. Zonder versagen zet ze haar aanvallen voort, bezield met een indrukwekkende zwaartekracht, zonder verpoozen strijden Boefjes armen tegen de meest onverwachte aanvallen.

Het gaat ook elke gedachte te boven, een levend wezen aldus ontwapend aan den willekeur van een kledingstuk over te leveren: zonder knoopen, zonder bretellen, zonder broekriem, zelfs zonder het minste eindje koord om het galgenaas op te knoopen... Als men een ouden, zieken man is, of een gluiperigen verstekeling die van plaats niet veranderen kan, ja, dan is ook die vijand overwonnen; maar als men 'Boefje' heet en leeft van vrije lucht en beweging, zooals Gods lieve musschen, dan moet in zulk een eeuwigdurenden tweespalt het hemdje onvermijdelijk voortdurend reizen tusschen de schouderbladen en de lagere regionen, zoodat ten slotte de strijdvaan zonder ophouden over het oorlogstonneel wappert.

Want Boefje draagt ook een hemd,... een wit hemd, van vergane grootheid en een bloesje dat in zijn losse eenvoud bij 't strijdlustige broekje past, alleen weet het niet of het binnen of buiten den broeksband wordt gedragen en volgt het daarin de afwisseling van Boefjes homerischen broekstrijd, met dezelfde vergankelijkheid als de meest wispelturige mode. 't Bloesje heeft eens aan 't zelfde stuk katoen gezeten als het broekje, maar hoe zeer kunnen diertjes uit een zelfde nest en kinderen uit hetzelfde huisgezin, in 't opgroeien niet van elkander gaan verschillen?... Zoo zeer bijna als het vestje en het broekje!

Alle verdere toilet is voor Boefje overbodig.

Heeft het niet de opzichtelijken strooglans van zijn onberoerden haardos, die den dwang van kam en borstel niet kent? Alleen de ver van elkander liggende, maar dan doortastende aanvallen van de kappersschaar vernieuwen bij lange tusschenpoozen die bleekgouden belofte.

Heeft het niet de sieraden eigen aan den neus der jongeren?... Of hoeft een gezond dierken dan geen kouden natten neus? Is dat niet een voorwaarde tot het bewaren van al de fijnheid van zijn reukorgaan? Heeft het niet de hoogrode wangen, geleverd door zijn verblijf in den openluchtsreukwerkwinkel en de daarbij passende make-up van vlekken en likken, als zoovele zoenen van Moeder Aarde?

Dus... Kousen en schoenen, zelfs nu, op een zondagmiddag, nu vooral, in oorlogstijd, zijn een overbodige weelde. Voeten en benen worden ook wel zwart en stofferig zonder bedekking en de andere beschouwingen zijn allemaal kwestie van "teergevoeligheid". Boefje stapt recht door zee, dat wil zeggen zoo recht als zijn broekje het hem veroorlooft door sintels en steengruis, over den in den zon gestoofden beton en in de met-God-weet-welke-scherpe-punten-doorzaaide mulaarde.

Hoe Boefje den zondag doorbrengt?

Met een koninklijke onafhankelijkheid, in een volstrekte onbegrensde vrijheid, met een majestatische onverschilligheid om alles wat hem omringt, alleen gevolg gevend aan de ingevingen van zijn ongebreidelde verbeelding.

De voorbijgangers mogen allen blijven staan om 't ongewone schouwspel. Hun wijsvinger mag al eens bedenkelijk wijzen naar de ongewone drapeeringen die Boefje omhullen. Zij ondergaan misschien de illusie van den bezoeker die, door de traliën heen, Koning Leeuw komt bezoeken... Maar in het leven van Boefje zijn zij min dan rook, hij ziet ze niet, ze behooren eenvoudig niet tot de dingen die binnen zijn bewustzijn vallen. Op ontdekkingstocht rond het stadspleintje als ware het een onbetwiste no-mansland. Van boven op een stapel baksteenen, naar de aardhoopen voortkomende van aan den gang zijnde aardenwerken; van de gebochelden rug van een bomvrije kelder, naar de diepe duisternis binnen in de schuilplaats: Boefje beweegt zich in zijn Rijk, waar hij geen vrees 'n kent en niemand zijn bewegingen belemmert of bekeurt.

Boefje heeft speelmakkers, maar zij zijn zijns gelijken niet: zij zijn hem ver te min, zij zijn de onderdanen. Niet dat Boefje ruzie maakt: een Koning maakt geen ruzie in zijn Rijk. Hij beveelt. Hij regeert, gewoonlijk zelfs met een lieftallige neerbuigendheid. Dat nette, lieve meisje daar, met een hupsche rokje en de helwitte kousjes, zal hij wel een handje toesteken om boven op die waggelende steenen te staan. Die kleine, schreeuwerige broekvent, die zijn pijl door de luchtkoker van den schuilkelder in 't donker hol liet vallen, zal hij zonder vaar of vrees weer in 't bezit stellen van den verloren schat. Maar den hoepel van dien jongen behoort hem nu in 't voorbijlopen, hij zal hem dus gebruiken, om over een paar oogenblikken zich te verwaardigen zijn aandacht te wijden aan het mechanisch speeltuig van twee andere ondergeschikten, die eerbiedig toezien op de doortastende en schijnbaar met zakenkennis uitgevoerde technische motorbehandeling van hun vorst.

Wie waakt op Boefje?

"Onze ziel is als een musch aan de strik der vogelaars ontkomen" zingt de Kerk op Onnoozelen Kinderendag.

Helaas, moeder van Boefje, zijt gij misschien bij die vogelaars? Of zijt gij zelf bij de Onnoozele Kinderen?