'Besuchserlaubnis' (Oorlof tot bezoek)

(Bij 't eerste bezoek van mijn lieven)


Kijkt, ogen, ziet uw lieven aan en houdt hun trekken vast,

want 't is zes lange weken dan, dat hunkrend gij weer vast.

Stil, handen, tast zoo hongrig niet op 't gladde scheidingsglas

alsof dit koude, effen blad een duurbaar wezen was...

Ik hoor uw stem, die woorden spreekt van opbeuring en troost,

vertellen al dat wonderschoons, van huis, van vrouw en kroost,

wat baat dees wreeden scheidingsmuur, door menschenhand gewild?

Alsof ons liefde niet doorheen die ijz'ren staven trilt!...

Want wat gij zegt bedriegt mij niet, al klinkt het hoog en blij,

uw oogen spreken d' échte taal: "gij hunkert ook naar mij."

Daarom bewaar ik ied'ren blik die g' op mijn wezen wendt,

als in een duurbaar, heilig schrijn, diep in mijn hart geprent

en 's avonds, als ik woelen zal, van heimwee ziek en moe,

dan blikt mij uit de duisternis uw oogenpaar weer toe,

dan vind ik in hun warmen straal weer vrede en kalme kracht

en 't zalvend zekerheidsgevoel dat trouw geluk mij wacht.

Toe oogen, ziet uw lieven aan en schenkt hun al het goed

dat brandend thans het harte u, voor hen zoo trillen doet.


24 april 1942