Als altijd ...

Vannacht zijn ze gekomen... als altijd. Zachtekens op hun fluwelen voetjes, nadat ze 't koude maantje voorzichtig hadden afgeschermd achter een donzig wolkensluier zijn ze alles, alles komen innemen en bedekken, brengende met zich mee, Koning Vorst, die hun poezelige manteltjes heeft aaneen gesoldeerd tot een krakend korstje met verraaderlijk gladdige boeketjes waar vanuchtend de eerste werkmansklompen zijn op uitgegleden.

Als de menschen hun bed zijn uitgestapt was 't wonder gebeurd en ze hebben hun rolgordijn opgeschoven voor een sprookjestooneel waarbij de meest prozaïsche samenhooping van ordelooze daken, naakte schouwen, onsmakelijke muren met zwartgapende vensterwanden omgetooverd was in een mysterieus land van nieuwe, schuldelooze blankheid met ongekende lijnen en diepten, schakeringen en licht.

Maar dit was slechts de voorhoede van wat komen moest... 't Maartzonneken heeft eerst nog zijn best gedaan om enige wolkenrandjes te vergulden.